Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/0619/TA, 1 juli 2009, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/619/TA

betreft: [klager] datum: 1 juli 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 feburai 2009 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC de Rooyse Wissel, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 juni 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], hoofd behandeling, en [...], juridisch medewerker. Namens de Staatssecretaris
van
Justitie is - desgevraagd ter zitting van de beroepscommissie - tevens gehoord [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie. Van de zijde van het ministerie was een collega als toehoorder aanwezig.
Klager en zijn raadsman mr. N.A. Heidanus hebben schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zijn.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de opgelopen vertraging in de behandeling in de inrichting.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Na zijn plaatsing is gebleken dat een familielid van het slachtoffer van klagers indexdelict in de inrichting was opgenomen. De inrichting heeft onzorgvuldig gehandeld als gevolg waarvan hij vertraging in zijn behandeling heeft opgelopen. Hij heeft
geen
enkele behandeling of therapie gehad.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft in het huis van bewaring te Grave verbleven, waar preklinische behandeling is opgestart. Na een incident is klager gedecompenseerd en toonde hij wantrouwen en agressie naar de medische dienst. Op grond daarvan is hij overgeplaatst naar
Vught en is de preklinische behandeling gestopt. Vervolgens is klager geplaatst op de afdeling Thebe 1 in Grave, die zich in het gebouw van het huis van bewaring bevindt. Dit was ongelukkig gezien de kwestie met de medische dienst. Daarom is besloten
hem naar Oostrum over te plaatsen. Daar is de opnamebehandeling gestart. Klager kwam het bedoelde familielid tegen, wat voor zijn behandeling niet wenselijk was. Daarom is actie ondernomen om hem naar een andere tbs-inrichting over te plaatsen. Er is
veel werk verzet om klager door middel van ruiling over te plaatsen naar de Van Mesdag, omdat deze inrichting klagers voorkeur had. In die periode is de opnamebehandeling gestopt, omdat de behandeling beter elders kon plaatsvinden. Wel heeft klager nog
behandeling gehad in de vorm van deelname aan de dagopening en dagsluiting en gezamenlijke maaltijden, derhalve binnen het sociotherapeutische milieu. Ook heeft hij blijkens de wettelijke aantekeningen psychomotorische therapie gehad. Aanvankelijk
heeft
klager aan de behandeling deelgenomen, maar blijkens de wettelijke aantekeningen is hij daar zelf mee gestopt omdat hij klaar was met de inrichting. Binnen de inrichting is aandacht besteed aan de vroegsignalering en heeft delictanalyse gedeeltelijk
plaatsgevonden. Met het oog op de overdracht naar de Van Mesdag heeft wel afstemming plaatsgevonden, maar was de tijd te kort om af te spreken wat de inrichting qua behandeling nog wel en niet zou kunnen doen.
Een, thans niet meer in de inrichting werkzaam personeelslid, heeft aangegeven dat klager en het bedoelde familielid samen in een huis van bewaring hebben verbleven en dat het ministerie ervan op de hoogte was dat klager en het bedoelde familielid niet
samengeplaatst mochten worden. Onduidelijk is waarop dat is gebaseerd, omdat een samenplaatsing van beiden niet in MITS is geregistreerd.

Namens de Staatssecretaris van Justitie is het volgende naar voren gebracht.
Het klaagschrift zou, nu het beklag niet-ontvankelijk is verklaard, als een beroep tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie beschouwd kunnen worden. In dat geval geldt dat het beroep te laat is ingediend, omdat op 31 augustus 2008 al
bekend was dat het bedoelde familielid in de inrichting verbleef.
Mocht anders worden geoordeeld, dan geldt dat de Staatssecretaris volgens de aselecte plaatsingssystematiek heeft beslist klager in de inrichting te plaatsen. De inrichting zelf heeft klager geplaatst op de afdeling Thebe 1 in de locatie Grave en op 31
augustus 2008 overgeplaatst naar de afdeling Cheops in de locatie te Oostrum. In laatstgenoemde locatie verbleef het bedoelde familielid, wat klager direct na ontdekking heeft gemeld. Klager en het bedoelde familielid hebben niet op dezelfde afdeling
of
in dezelfde ruimten van de inrichting verbleven. Hoewel overplaatsing niet echt noodzakelijk was is, om elk risico uit te sluiten, spoedig beslist tot klagers overplaatsing naar de Van Mesdag, waar klager op 28 oktober 2008 is opgenomen.
Betwist wordt dat klager behandelachterstand heeft opgelopen. Blijkens navraag in de inrichting heeft klager psychomotorische therapie genoten en aan het activiteitenprogramma deelgenomen.
Volgens de inrichting zou het ministerie op de hoogte zijn van het feit dat klager en het bedoelde familielid niet in eenzelfde inrichting geplaatst mochten worden, maar de tijd was te kort om dat na te kunnen gaan.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klagers beklag en beroep zijn gericht tegen het volgens klager niet krijgen van behandeling in de inrichting.
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is een vermeende schending van het aan artikel 17 Bvt te ontlenen recht op behandeling alleen beklagwaardig als sprake is van het niet betrachten van de in artikel 17 Bvt neergelegde zorgplicht.

In het licht van de verklaringen namens het hoofd van de inrichting is niet aannemelijk geworden dat klager tijdens zijn verblijf in de inrichting verstoken is geweest van iedere vorm van behandeling. Klager is op 24 juli 2008 aanvankelijk opgenomen op
de afdeling Thebe 1 te Grave, waar de opnamebehandeling is gestart. Hij is op 31 augustus 2008 intern overgeplaatst naar de afdeling Cheops in Oostrum vanwege de omstandigheid dat eerder tussen klager en de medische dienst binnen het gebouw van het
huis
van bewaring te Grave - waarin ook de afdeling Thebe 1 is gelegen - een incident had plaatsgevonden. Nadat klager in Oostrum het familielid van zijn slachtoffer was tegengekomen en dit was gemeld, is besloten klager via een ruiling over te plaatsen
naar
de Van Mesdag, de tbs-inrichting waarheen klager graag overgeplaatst wenste te worden. In de periode tot aan zijn daadwerkelijke overplaatsing in oktober 2008 is de opnamebehandeling gestopt, maar heeft klager kunnen deelnemen aan het sociotherapetisch
mileu en psychomotorische therapie.
De beroepscommissie stelt daarmee vast dat klager wel enige vorm van behandeling is geboden. Zij is niet bevoegd te treden in de wijze waarop de inrichting een behandeling vormt geeft.

Gelet op het vorenstaande kan niet worden gezegd dat sprake is van het niet betrachten van de zorgplicht en moet de klacht worden opgevat als te zijn gericht tegen de wijze waarop het hoofd van de inrichting de in artikel 17 Bvt neergelegde zorgplicht
heeft betracht. Daartegen staat ingevolge artikel 56, vierde lid, Bvt geen beklag open. Klager had op deze grond niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in zijn klacht. Het beroep treft daarom geen doel.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, dr. F. Koenraadt en drs. A.P. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 1 juli 2009

secretaris voorzitter

Naar boven