Onderwerp: Bezoek-historie

Beleidsregel veiligheid zeeschepen
Publicatiedatum:29-07-2010Geldigheid:29-07-2010 t/m 29-07-2010Versie:vergelijk Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel veiligheid zeeschepen
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,

Besluit:

Artikel 1 Toepassing van resoluties en circulaires uitgegeven door de Internationale Maritieme organisatie (IMO)

Bij de toepassing van de bij of krachtens de Schepenwet geldende voorschriften uit het SOLAS-verdrag1 en de daarbij behorende codes en verplichte resoluties, zullen de nadere invullingen, interpretaties en aanbevelingen worden gehanteerd zoals vervat in de in onderstaande tabellen 1.1 tot en met 1.11 genoemde resoluties en circulaires van de Internationale Maritieme Organisatie.

relaties0relaties0

Artikel 2 Beveiliging van schepen

In dit artikel worden de volgende, op de originele Engelse tekst van de ISPS-code gebaseerde, afkortingen gebruikt:

CSO Company Security Officer Veiligheidsbeambte van de maatschappij
ISSC International Ship security certificate Internationaal scheepsbeveiligingscertificaat
RSO Recognised Security Organisation Erkende veiligheidsorganisatie
SSA Ship Security Assessment Beoordeling van de scheepsbeveiliging
SSAS Ship Security Alert System Scheepsveiligheidsalarmsysteem
SSO Ship Security Officer Scheepsveiligheidsbeambte
SSP Ship Security Plan Scheepsveiligheidsplan

In aanvulling op hetgeen in tabel 1.10 is aangegeven, wordt ten aanzien van de beveiliging van schepen tegen terrorisme, piraterij, criminaliteit en vandalisme de volgende nationale beleidsregel toegepast.

relaties0relaties0

Art. 2.1 Certificering bij registratie van bestaande schepen in Nederland

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede en derde lid

Bij registratie van bestaande schepen in Nederland als bedoeld in ISPS Code deel A, artikel 19.4.1, wordt de volgende werkwijze gehanteerd:

  • 1.Indien de beheerder dezelfde blijft:
    Het bestaande SSP wordt door een door Nederland erkende RSO naar het Nederlandse normenkader gekeurd en aan boord geverifieerd. Indien de RSO het SSP recentelijk had goedgekeurd en geverifieerd voor een andere vlag, kan worden volstaan met een controle op de specifieke Nederlandse interpretaties.
    Als deze keuring en verificatie met goed gevolg worden afgerond kan een langlopend certificaat als bedoeld in ISPS-code deel A art 19.2.1 worden afgegeven.relaties0
  • 2.Indien er een nieuwe beheerder komt:
    De reguliere ISSC-procedure wordt doorlopen op grond waarvan een langlopend certificaat kan worden afgegeven. Daarbij kunnen delen van het oude SSP worden hergebruikt, voorzover deze geschikt zijn voor de nieuwe situatie. Zij worden door de RSO opnieuw in de nieuwe context beoordeeld
    Eventueel kan, mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 19.4.2 van deel A van de ISPS Code, de RSO op grond van art 19.4.1 van deel A van de ISPS code, eerst een interim certificaat afgeven. relaties0
relaties0relaties0

Art. 2.2 Certificering bij Nieuwbouw

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede en derde lid

Bij nieuwbouw wordt de gehele reguliere ISSC procedure doorlopen, op grond waarvan een langlopend certificaat kan worden afgegeven. Eventueel kan, mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 19.4.2 van deel A van de ISPS Code, de RSO op grond van art 19.4.1 van deel A van de ISPS code, eerst een interim certificaat afgeven.

relaties0relaties0

Art. 2.3 Veranderingen aan reeds goedgekeurde SSP’s en security uitrusting

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3 eerste, tweede, derde en vijfde lid

Elke voorgenomen verandering als bedoeld in ISPS-Code deel A, artikel 9.5 en ISPS-code deel B art 1.12 die de mate van beveiliging van het schip beïnvloedt, wordt vooraf door de CSO gemeld aan de betreffende RSO. De CSO geeft hierbij de consequenties van de voorgenomen verandering aan.

De RSO beslist of de verandering kan worden doorgevoerd en zo ja onder welke voorwaarden. Iedere verandering dient te leiden tot een tenminste even hoog beveiligingsniveau.

Wanneer veranderingen de goedkeuring van de RSO behoeven, worden de betreffende pagina’s in het SSP door de RSO gewaarmerkt.

Tabel 2.1 bevat de veranderingen die in elk geval de goedkeuring van de RSO behoeven en de wijze waarop de RSO de beoordeling uitvoert.

Veranderingen die niet de goedkeuring van de RSO behoeven, worden door de kapitein of SSO en door de CSO goedgekeurd en in een verklaring vastgelegd. Deze verklaring, ondertekend door de CSO, wordt in het SSP opgenomen en de betreffende pagina’s in het SSP worden door de SSO of de kapitein geparafeerd. Deze veranderingen zullen bij de eerstvolgende geplande verificatie door de RSO worden geëvalueerd.

Verklaring wijze van beoordeling:
  • 1.Evaluatie op basis van documentatierelaties0
  • 2.Evaluatie op basis van documentatie en verificatie aan boordrelaties0
  • 2* Evaluatie op basis van documentatie en, voorzover praktisch uitvoerbaar, verificatie aan boordrelaties0
relaties0relaties0

Art. 2.4 Training en opleiding van de CSO

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede, derde en vierde lid

De CSO moet beschikken over de kennis en vaardigheden die nodig zijn om de uit ISPS Code deel A art. 11 voortvloeiende taken naar behoren te verrichten (ISPS Code deel A art. 13.1). Daartoe dient de CSO tenminste te kunnen aantonen dat een training is gevolgd conform ISPS code deel B art. 13.1.

relaties0relaties0

Art. 2.5 Interne beoordelingen (reviews/audits) van het SSP

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, vijfde lid

Ter voldoening aan ISPS-code, deel B art. 1.12 en 9.2.6 wordt het SSP tussen twee opeenvolgende keuringen of herkeuringen in het kader van de vernieuwing van het certificaat tenminste één keer onderworpen aan een interne beoordeling (review/audit).

relaties0relaties0

Art. 2.6 Toegangscontrole

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede en derde lid

De volgens ISPS Code deel A, artikel 7.2.2 verplichte toegangscontrole behoeft niet noodzakelijkerwijs te worden uitgevoerd door een permanente gangway watch. Ook andere methoden zijn toegestaan, bijvoorbeeld een uitkijk op de brug, personeel aan dek of beveiligingscamera’s. Kernpunt is dat er te allen tijde zicht is op wie er aan boord komt en dat personen die toegang tot het schip willen verkrijgen direct benaderd worden met het verzoek hun identiteit en de reden van hun komst bekend te maken.

relaties0relaties0

Art. 2.7 Doorzoeken van personen die toegang tot het schip willen verkrijgen

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede, derde en vierde lid

Onverminderd de verplichtingen van de kapitein conform Solas XI-2, voorschrift 8.2 wordt, ter voldoening aan ISPS Code deel A, artikel 9.4, en deel B, artikel 9.15, de frequentie voor het doorzoeken van personen die toegang tot het schip willen verkrijgen als volgt vastgesteld.

Bij veiligheidsniveau (security level):

  • 1:zoals noodzakelijk geacht door de SSO of de CSOrelaties0
  • 2:tenminste willekeurig 1 op 10 personen en minimaal 1 daadwerkelijke controle per aanloophaven.relaties0
  • 3:iedereen. relaties0
relaties0relaties0

Art. 2.8 Contactpunt voor navraag SSAS alarm indien de CSO aan boord is

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede en derde lid

ISPS Code deel A, artikel 11.1 sluit niet uit dat de CSO een functionaris aan boord van het schip is. Als de reder daarvoor gekozen heeft is er een vast contactpunt van de reder aan de wal nodig waarmee het Kustwachtcentrum in contact kan treden bij alarmering via het SSAS. Het is immers niet de bedoeling bij een stil alarm (covert alert) direct in contact te treden met het schip. (Zie ook MSC/Circ. 1073 Measures to Enhance Maritime Security; Directives for maritime rescue co-ordination centres (MRCCS) on acts of violence against ships).

Dit contactpunt kan het op grond van de registratiewetgeving verplichte contactpunt aan de wal zijn, maar ook een andere organisatie of persoon.

Er dient een overeenkomst te zijn tussen de reder en de betrokken partij, waarin is vastgelegd dat het contactpunt te allen tijde bereikbaar is voor assistentie in geval van een alarmmelding. Het contactpunt dient zoveel mogelijk relevante gegevens over het betreffende schip (bijvoorbeeld type schip, lading, positie, aantal bemanningsleden, aanwezigheid gevaarlijke stoffen, etc) aan de overheid te kunnen verstrekken.

De bereikbaarheidsgegevens van het contactpunt worden bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat aangemeld. Deze zorgt voor doorgeleiding van de informatie naar het Kustwachtcentrum.

relaties0relaties0

Art. 2.9 Oefeningen (drills and exercises)

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede, derde en vijfde lid

Oefeningen (drills) volgens ISPS deel A art. 13.4 en deel B art. 13.6 testen het securitysysteem van het schip en worden aan boord gehouden. De SSO is de eerstverantwoordelijke voor de uitvoering hiervan.

Oefeningen (exercises) volgens ISPS deel A art. 13.5 testen het securitysysteem van de maatschappij en de effectieve coördinatie en implementatie van de SSP’s. Zij worden conform ISPS deel B art. 13.7 jaarlijks met tussenpozen van niet langer dan 18 maanden gehouden. De organisatie hiervan is, in lijn met het ISM-systeem, de verantwoordelijkheid van de maatschappij (in casu de CSO). Bij een excercise zijn (voorzover van toepassing) meerdere, maar niet noodzakelijkerwijs alle, schepen van de maatschappij betrokken. Rapportages over de oefeningen worden over de hele in Nederland geregistreerde vloot van de maatschappij verspreid en aan boord bewaard. Leerpunten uit de oefening worden op de gehele in Nederland geregistreerde vloot van de maatschappij toegepast. Bij de oefeningen (exercises) kunnen ook overheidsinstanties worden betrokken.

Indien een maatschappij participeert in een oefening (exercise) die door binnenlandse of buitenlandse overheidsinstantie(s) wordt georganiseerd, telt deze mee als de jaarlijks verplichte oefening volgens ISPS deel B, art. 13.7. Ook dan worden de rapportage en de leerpunten over de gehele in Nederland geregistreerde vloot van de maatschappij verspreid en toegepast.

relaties0relaties0

Artikel. 3 Inspectie van sloepslopers met inbegrip van de eindverbindingen

Grondslag: SOLAS hoofdstuk III, voorschrift 20.4

SB 2004 art. 40 en 41

Bij de inspectie van sloepslopers worden de volgende verschijnselen in ieder geval aangemerkt als gebreken die noodzaken tot het vernieuwen van de sloepslopers en/of de eindverbindingen:

  • a.ernstige roestvorming;relaties0
  • b.intering;relaties0
  • c.vervorming of beschadiging van afzonderlijke kabelstrengen of van de gehele draad;relaties0
  • d.verstoring van de kabelconstructie;relaties0
  • e.andere zodanige afwijkingen dat de sterkte wordt aangetast of de slijtagegevoeligheid in ernstige mate toeneemt;relaties0
  • f.een eindverbinding die niet een vergelijkbaar sterke eindverbinding oplevert als de door de oorspronkelijke leverancier geleverde eindverbinding.
    Een eindverbinding door middel van draadklemmen (kabelkiezen) is niet toegestaan.relaties0

Overigens voldoet de sloepsloper met inbegrip van de eindverbinding aan de voorschriften van de fabrikant van het tewaterlatingsmiddel.

De kapitein of de eigenaar van het schip kan bepaalde, door de bevoegde autoriteiten aan te wijzen, delen van de draad/sloepsloper aan een trekproef laten onderwerpen. Indien deze delen de trekproef doorstaan, behoeft de draad/sloepsloper niet te worden vervangen.

relaties0relaties0

Artikel. 4 Vaststelling van het aantal overlevingspakken aan boord van vrachtschepen

Grondslag: SOLAS hoofdstuk III, voorschrift 32.3.3

SB 2004 art.40 en 41

Onder ‘watch station’ wordt verstaan (SOLAS hoofdstuk III, voorschrift 7.2.1.2) ‘bridge, engine control room and any other manned watch station’.

Onder ‘workstation’ wordt verstaan: een locatie waar herhaaldelijk werk wordt uitgevoerd op zee gedurende een langere periode.

Het aantal vereiste overlevingspakken wordt als volgt vastgesteld:

Aantal overlevingspakken =

Het totale aantal opvarenden waarvoor reddingmiddelen aanwezig zijn, zoals vermeld in het uitrustingsrapport behorende bij het (inter)nationaal veiligheidscertificaat (uitrustingsgetal)

plus

de benodigde overlevingspakken voor ‘watch or workstations which are located remotely from the place or places where immersion suits are normally stowed’

Voor de watch or workstations als hierboven genoemd wordt toegepast:

  • 2 overlevingspakken op de brug plus
  • 2 overlevingspakken in de Engine Control Room plus
  • 2 overlevingspakken dichtbij elk ‘remotely located survival craft station’ (zoals bedoeld in SOLAS hoofdstuk III, voorschrift 31.1.4) op het voor- of achterschip (in aanvulling op de vereiste reddinggordels conform SOLAS hoofdstuk III, voorschrift 7.2.1.2) plus
  • op overige watch or workstations, indien aanwezig, een aantal overlevingspakken afhankelijk van het aantal personen dat doorgaans aanwezig is.

Op non-conventieschepen zonder Engine Control Room (b.v. kleine sleepboten) waar normaal gesproken op zee niet gewerkt of wachtgelopen wordt in de machinekamer, kan doorgaans worden volstaan met overlevingspakken voor het maximaal aantal opvarenden (uitrustingsgetal) plus twee extra overlevingspakken op de brug.

relaties0relaties0

Artikel 5.2 Keuring en onderhoud van acetyleen las- en snij-installaties en elektrische lastoestellen

Ten aanzien van de keuring en het onderhoud van acetyleen las- en snij-installaties en elektrische lastoestellen die deel uitmaken van de uitrusting van een schip is aan de bepalingen van artikel 23, zesde en zevende lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen voldaan indien de kapitein er zorg voor draagt dat de acetyleen las- en snij-installaties en de elektrische lastoestellen periodiek worden gekeurd en goed worden onderhouden door een deskundige persoon of instelling conform de instructies van de leverancier of het klassenbureau.

relaties0relaties0

Artikel 5.3 Opstelling en inrichting van acetyleen las- en snij-installaties

  • 1. Ten aanzien van de opstelling en de inrichting van acetyleen las- en snij-installaties is aan artikel 23, zesde lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen voldaan indien:
    • a.de acetyleen las- en snij-installatie, met inbegrip van het leidingsysteem, voldoet aan de desbetreffende regels van het klassenbureau;relaties0
    • b.de acetyleen- en zuurstofflessen gescheiden staan opgesteld, zich bevinden in een goed geventileerde omgeving en volkomen vet- en olievrij zijn;relaties0
    • c.de flessen beschermd staan opgesteld buiten de machinekamer en accommodatie, op het hoogste doorgaande dek, zodat in geval van nood de flessen eenvoudig overboord kunnen worden gezet;relaties0
    • d.de leidingsystemen niet door ongeventileerde ruimten of door bemannings- of passagiersruimten lopen;relaties0
    • e.de toegangsdeuren, indien nodig, voorzien zijn van waarschuwingen;relaties0
    • f.de leidingen in een duidelijk herkenbare kleur geverfd zijn: preferent rood voor acetyleen en blauw voor zuurstof;relaties0
    • g.de acetyleen las- en snij-installatie voorzien is van gebruiksaanwijzingen en veiligheidsvoorzieningen;relaties0
    • h.de periodieke vervanging van specifieke onderdelen, zoals reduceers en hoge druk slangen, uitgevoerd worden volgens voorschriften van de leverancier.relaties0
    relaties0
  • 2. In het geval van een acetyleen las- en snij-installatie met meerdere flessen is voorzien in:
    • a.een afsluiter met reduceer aan het einde van de hoge druk verzamelleiding;relaties0
    • b.een afsluiter met reduceer aan het einde van de lage druk leiding;relaties0
    • c.een manometer voor en na de reduceer aan het einde van de hoge druk verzamelleiding;relaties0
    • d.een manometer na elke reduceer aan het einde van de lage druk leiding;relaties0
    • e.een vlamdover direct na de lage druk reduceer voor zowel de zuurstof- als acetyleen slang;relaties0
    • f.een vlamdover direct na de hoge druk reduceer voor acetyleen.relaties0
    relaties0
  • 3. Ten aanzien van de opstelling en de inrichting van acetyleen las- en snij-installaties is aan artikel 23, zesde lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen eveneens voldaan indien de volgende door het Nederlands Normalisatie-Institutuut te Delft uitgegeven normen zijn toegepast:
    NEN-EN 562:2003 Apparatuur voor autogeenlassen – Manometers voor gebruik bij lassen, snijden en verwante processen
    NEN-EN 730-1:2002 Apparatuur voor autogeenlassen – Veiligheidsvoorzieningen – Deel 1: Met ingebouwde vlamdover
    NEN-EN 730-2:2002 Apparatuur voor autogeenlassen – Veiligheidsvoorzieningen – Deel 2: Zonder ingebouwde vlamdover
    NEN-EN-ISO 2503:1998 Apparatuur voor autogeenlassen – Drukregelaars voor gasflessen voor gebruik bij lassen, snijden en verwante processen tot 300 bar
    NEN-EN-ISO 14113:1997 Apparatuur voor autogeenlassen – Slangensamenstellen van rubber en kunststof voor gecomprimeerde of vloeibare gassen met een maximale ontwerpdruk van 450 bar
    NEN-EN-ISO 14114:1999 Apparatuur voor autogeen lassen – Verdeelsystemen voor acetyleen voor lassen, snijden en verwante processen – Algemene eisen
    NEN-ISO 9090:1992 Gasdichtheid van apparatuur voor autogeenlassen en aanverwante processen
    NEN-ISO 9539:1992 Materialen voor apparatuur voor autogeenlassen, snijden en aanverwante processen
    relaties0
relaties0

Artikel 5.4 Inrichting van elektrische lastoestellen

Ten aanzien van de inrichting van elektrische lastoestellen is aan artikel 23, zevende lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen voldaan indien:

  • a.het elektrische lastoestel is geconstrueerd volgens de door het Nederlands Normalisatie-Instituut te Delft uitgegeven norm NEN-EN-IEC 60974-1:2005 ‘Uitrusting voor booglassen’;relaties0
  • b.het elektrische lastoelstel gelijkspanning als nullastspanning genereert als bedoeld in de in onderdeel a genoemde norm.relaties0
  • c.het elektrische lastoestel is ingericht voor het gebruik in een omgeving met een verhoogd gevaar voor een elektrische schok;relaties0
  • d.de nullastspanning ten hoogste 113 volt ‘piek’ bedraagt;relaties0
  • e.de lastangen, laskabels en aansluitverbindingen zodanig zijn uitgevoerd dat de onder spanning staande delen deugdelijk zijn afgeschermd. Zij voldoen aan EN-standaarden, of zijn voorzien van het CE-merkteken;relaties0
  • f.het elektrische lastoestel, de lastangen, laskabels en aansluitverbindingen verkeren in een goede staat van onderhoud.relaties0
relaties0relaties0

Artikel 5.5 Werkzaamheden met acetyleen las- en snij-installaties en elektrische lastoestellen

Ten aanzien van het uitvoeren van laswerkzaamheden aan boord van schepen is aan de verplichting van artikel 23, achtste lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen voldaan indien:

  • a.de kapitein er op toeziet dat de bemanning vertrouwd is met de acetyleen las- en snij-installaties en de elektrische lastoestellen aan boord van een schip en dat zij op de juiste wijze is geïnstrueerd met betrekking tot de werkzaamheden met deze las- en snij-installaties en lastoestellen. Daarbij worden de aanwijzingen in de MSC/Circ.1084 (Principles for hot work on board of all types of ships) in acht genomen;relaties0
  • b.de laswerkzaamheden slechts verricht worden door personen die met de daarbij in acht te nemen veiligheidsvoorschriften voldoende bekend zijn en door de scheepsleiding met deze werkzaamheden zijn belast;relaties0
  • c.bij het uitvoeren van laswerkzaamheden in geval van ongunstige omstandigheden steeds ten minste twee personen ter plaatse van het werk aanwezig zijn, de persoon die de laswerkzaamheden verricht daarbij inbegrepen;relaties0
  • d.de met laswerkzaamheden belaste persoon gebruik maakt van de bij deze werkzaamheden behorende beschermende kleding en beschermingsmiddelen die zijn voorzien van het CE-merkteken.relaties0
relaties0relaties0

Artikel. 6

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel veiligheid zeeschepen

relaties0relaties0

Artikel. 7

Deze beleidsregel zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

relaties0relaties0
Het
Hoofd van de Scheepvaartinspectie
,
J.F. de
Leeuw
Naar boven