Onderwerp: Bezoek-historie

Regeling havenstaatcontrole
Publicatiedatum:09-11-2002Geldigheid:09-11-2002 t/m 06-11-2003Versie:vergelijk Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Regeling, houdende regels voor de aanwijzing van ambtenaren van de Scheepvaartinspectie belast met de uitoefening van havenstaatcontrole, alsmede met betrekking tot de wijze waarop deze ambtenaren hun taak ingevolge de Wet havenstaatcontrole uitoefenen
De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op richtlijn nr. 95/21/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995, betreffende de naleving met betrekking tot schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lid-staten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole) (PbEG L 157) en de artikelen 5, 29 en 30 van de Wet havenstaatcontrole;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet:

de Wet havenstaatcontrole;

b. richtlijn nr. 1999/95/EG:

richtlijn nr. 1999/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 1999 betreffende de handhaving van de bepalingen inzake de arbeidstijd van zeevarenden aan boord van schepen die havens in de Gemeenschap aandoen (PbEG 2000, L 14);

c. richtlijn nr. 2001/25/EG:

richtlijn nr. 2001/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 april 2001 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (PbEG L 136).

relaties0relaties0

Artikel 2

De aanwijzing, bedoeld in artikel 1, onder k, van de wet kan plaatsvinden indien de desbetreffende ambtenaar voldoet aan tenminste de eisen van bijlage VII van de richtlijn.

relaties0relaties0

Artikel 3

Het aantal jaarlijks door de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie uitgevoerde inspecties en controles van schepen, is tenminste gelijk aan 25% van het aantal afzonderlijke schepen dat in een representatief kalenderjaar de Nederlandse havens is binnengelopen.

relaties0relaties0

Artikel 4

  • 1. Categorieën met de hoogste voorrang door de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie te inspecteren schepen zijn de categorieën schepen, genoemd in bijlage I, deel I, van de richtlijn. Bij het bepalen van de volgorde van inspectie van de overige met voorrang te inspecteren schepen genoemd in bijlage I, neemt de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie de in bijlage I, deel II, van de richtlijn bedoelde totale prioriteitsfactor van het schip in acht.relaties0
  • 2. De door de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie te controleren certificaten en andere documenten, zijn de certificaten en documenten, genoemd in bijlage II van de richtlijn, alsmede de documenten, genoemd in artikel 4, eerste lid, van richtlijn nr. 1999/95/EG.relaties0
  • 3. Gegronde redenen voor een nadere inspectie door de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie zijn in elk geval de redenen, genoemd in bijlage III van de richtlijn, alsmede de omstandigheden, genoemd in artikel 4, tweede lid, van richtlijn nr. 1999/95/EG.relaties0
  • 4. Bij een inspectie, nadere inspectie of controle volgen de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie de procedures, bedoeld in bijlage IV van de richtlijn, met dien verstande dat daarbij bijlage 1 van het MOU als richtsnoer wordt gehanteerd, alsmede de procedures, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van richtlijn nr. 1999/95/EG en in artikel 20 van richtlijn nr. 2001/25/EG.relaties0
relaties0

Artikel 5

  • 1. Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie onderwerpt een schip dat minder dan zes maanden tevoren door een andere bij het MOU aangesloten havenstaat is geïnspecteerd niet aan een inspectie, nadere inspectie of een controle, indien:
    • a. het schip niet behoort tot een van de categorieën van schepen, genoemd in bijlage I van de richtlijn,relaties0
    • b. er geen tekortkomingen zijn gemeld na een vorige inspectie, nadere inspectie of controle, enrelaties0
    • c. er geen gegronde redenen zijn om het schip aan een inspectie, nadere inspectie of controle te onderwerpen.relaties0
    relaties0
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een inspectie, nadere inspectie of controle met betrekking tot de operationele voorschriften uit een of meer van de verdragen.relaties0
relaties0

Artikel 6

  • 1. Een schip dat behoort tot een van de categorieën van schepen genoemd in bijlage V, onderdeel A, van de richtlijn wordt, indien gegronde redenen voor een nadere inspectie bestaan, onderworpen aan een uitgebreide inspectie. Bij deze inspectie, welke slechts eenmaal per twaalf maanden kan geschieden, worden de niet-verplichte richtsnoeren van bijlage V, onderdeel B, van de richtlijn in acht genomen.relaties0
  • 2. Indien een passagiersschip volgens een dienstregeling in of uit een Nederlandse haven vaart, onderwerpt de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie dit schip aan een uitgebreide inspectie. Indien dit schip een dienst onderhoudt tussen Nederland en een of meer andere bij het MOU aangesloten havenstaten, wordt de uitgebreide inspectie niet verricht door de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie, indien deze inspectie reeds door het bevoegd gezag van een van die aangesloten havenstaten is verricht.relaties0
relaties0

Artikel 7

Door de kapitein of de exploitant van een schip wordt ten overstaan van de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie aangetoond dat de tijdens de inspectie, nadere inspectie of controle geconstateerde tekortkomingen in overeenstemming met de verdragen worden verholpen.

relaties0relaties0

Artikel 8

  • 1. Indien een schip is aangehouden, stelt de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie, de havenbeheerder en, indien zulks van belang is, het eventueel betrokken classificatiebureau in kennis van de aanhouding en de omstandigheden die tot de aanhouding hebben geleid.relaties0
  • 2. Op de opheffing van de aanhouding is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.relaties0
  • 3. Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet, stelt de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie het betrokken classificatiebureau in kennis van de door hem gestelde en goedgekeurde voorwaarden voor de reis van het schip naar de reparatiewerf. Deze kennisgeving geschiedt in overeenstemming met bijlage 2 van het MOU.relaties0
  • 4. Indien een schip, aangehouden in een andere havenstaat dan Nederland, in Nederland bij een reparatiewerf zal worden gerepareerd, stelt de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie de bevoegde autoriteit van de desbetreffende havenstaat in kennis van de maatregelen die in Nederland zijn genomen.relaties0
  • 5. Indien het in het vierde lid bedoelde schip zich niet naar de afgesproken reparatiewerf begeeft, waarschuwt een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie onmiddellijk de bevoegde instanties van alle andere bij het MOU aangesloten havenstaten.relaties0
  • 6. Indien een aangehouden schip een haven uitvaart zonder te voldoen aan de door de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie gestelde en goedgekeurde voorwaarden, waarschuwt deze onmiddellijk de bevoegde instanties van alle andere bij het MOU aangesloten havenstaten.relaties0
  • 7. Indien een havenbeheerder bij de uitoefening van zijn normale taak opmerkt dat een schip tekortkomingen heeft die afbreuk kunnen doen aan de veiligheid van het schip of een onredelijk groot gevaar opleveren voor schade aan het mariene milieu, stelt hij een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie daarvan onmiddellijk in kennis. relaties0
  • 8. Indien een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie op grond van artikel 10, derde lid, van de wet, besluit tot opheffing van de aanhouding van een schip, stelt hij onmiddellijk de bevoegde instanties van alle andere bij het MOU aangesloten havenstaten daarvan in kennis.relaties0
relaties0

Artikel 8a

In de omstandigheden, bedoeld in artikel 3 van richtlijn nr. 1999/95/EG, stelt de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie een verslag op ten behoeve van de administratie van de vlaggenstaat van het betrokken schip.

relaties0relaties0

Artikel 8b

De ambtenaar van de Scheepvaartinspectie die een schip aanhoudt wegens overtreding van de internationale voorschriften inzake de arbeids- en rusttijden volgens het verdrag, genoemd in artikel 1, onderdeel b, onder 6o, van de wet, stelt daarvan, naast de personen en instanties, genoemd in artikel 8, derde lid, van de wet, tevens de exploitant van het betrokken schip in kennis en vermeldt in de kennisgeving tevens welke vereiste corrigerende maatregelen noodzakelijk zijn.

relaties0relaties0

Artikel 9

Het rapport, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de wet, voldoet aan bijlage 3 van het MOU.

relaties0relaties0

Artikel 10

  • 1. De ambtenaar van de Scheepvaartinspectie is bevoegd de gegevens als bedoeld in artikel 14, eerste en tweede lid, van de richtlijn te verstrekken en te ontvangen.relaties0
  • 2. Onder de gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden in elk geval begrepen de gegevens, bedoeld in bijlage 4 van het MOU en de gegevens, bedoeld in bijlage VIII van de richtlijn.relaties0
relaties0

Artikel 11

  • 1. De artikelen 3, 4, eerste lid, 5, 6, 8a en 8b, zijn niet van toepassing op vissersvaartuigen.relaties0
  • 2. De artikelen 4, tweede, derde en vierde lid en 9, zijn niet van toepassing op vissersvaartuigen voorzover de inhoud van deze artikelen zich daartegen verzet. relaties0
  • 3. Voor de aanhouding van een vissersvaartuig zijn de onderdelen 2.2, 2.4 tot en met 2.8, 2.10 tot en met 2.13, 3.2.1 tot en met 3.2.9 , 3.2.12, 3.2.14, 3.3, 3.4, 3.5, 3.7, 3.8, 3.9 en 3.10 van bijlage VI van de richtlijn niet van toepassing.relaties0
relaties0

Artikel 12

Een wijziging van bijlage I, II, III, IV, V, VII of VIII van de richtlijn, de artikelen 3 en 4 van richtlijn nr. 1999/95/EG en artikel 20 van richtlijn nr. 2001/25/EG gaat voor de toepassing van de artikelen 2, 4, 5, eerste lid, onderdeel a, 6, eerste lid, 8a en 10, tweede lid, gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijnen uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven.

relaties0relaties0

Artikel 13

Een wijziging van bijlage 1, 2, 3 of 4 van het MOU gaat voor de toepassing van de artikelen 4, vierde lid, 8 derde lid, 9, en 10, tweede lid, gelden met ingang van de dag waarop de betrokken wijziging in werking treedt.

relaties0relaties0

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 1998.

relaties0relaties0

Artikel 15

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling havenstaatcontrole

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Willem Witsenplein 6, te ’s-Gravenhage.

relaties0relaties0
Den Haag
19 mei 1998
De
Minister
van Verkeer en Waterstaat,
A.
Jorritsma-Lebbink
Naar boven