Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1055/TA, 13 september 2007, beroep
Uitspraakdatum:13-09-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1055/TA

betreft: [klager] datum: 13 september 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 april 2007 van de beklagcommissie bij de FPK De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juni 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], hoofd
behandelrapportage. Tevens was aanwezig [...], stagiaire bij voormelde tbs-inrichting.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
a. de opschorting van klagers verlof op 17 november 2006.
b. het feit dat klager libidoremmende middelen moet slikken om op verlof te mogen gaan.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a.
Klager had tot het moment van opschorting tweeënhalve maand verlof genoten. Bij de inrichting zijn er kort na elkaar twee onttrekkingen geweest en door de inrichting is op 17 november 2006 besloten alle verloven van alle patiënten op te schorten voor
heroverweging. De opschorting heeft voor klager hetzelfde effect als ware het verlof ingetrokken. De beroepscommissie heeft in haar uitspraak 04/2601/TA van 3 januari 2005 duidelijk gesteld dat opschorting van verlof is aan te merken als intrekking van
verlof.
Klagers verlof heeft steeds korter dan een week geduurd. De verloven bij elkaar opgeteld hebben wel langer dan een week geduurd. De regeling van artikel 56, tweede lid, Bvt is geschreven in een tijd dat het verlofbeleid nog niet aangescherpt was en er
dus geen mogelijkheid bestond kliniekbreed verloven op te schorten op grond van een gedraging van een ander. Bovendien volgt uit het EVRM dat in geval van vaststelling van burgerlijke rechten beroep op de rechter moet openstaan. Door de intrekking van
het verlof is klager zijn werk kwijtgeraakt en heeft hij zijn familie niet kunnen bezoeken. In de vrijheden die klager genoot is hij zes maanden beperkt geweest en naar verwachting zal om die reden zijn tbs zes maanden langer duren. Gezien de
ingrijpendheid van de beperking, waaraan de wetgever ook betekenis heeft toegekend, in verband met de zwaarwegende belangen die klager heeft bij zijn resocialisatie, dient de wet niet naar de letter te worden gevolgd.
Als klager niet zou kunnen klagen, omdat het een opschorting betreft en de machtiging van de Minister niet is ingetrokken, zou er voor klager geen enkele mogelijkheid zijn beklag te doen.
De inrichting heeft verklaard dat zij in de geest van artikel 53, derde lid, Rvt de beslissing heeft genomen alle verloven op te schorten. De bevoegdheid tot het nemen van een dergelijke ‘draconische maatregel’ is echter door de wetgever slechts
aangewezen aan een hoger orgaan, de Minister. De inrichting is haar bevoegdheid te buiten gegaan en daarmee is het besluit tot opschorting van klagers verlof onrechtmatig.

b.
De inrichting stelt zich op het standpunt dat klager alleen nog maar met verlof mag gaan na gebruik van libidoremmende medicatie. Weliswaar stelt de inrichting dat het hier een individuele beslissing betreft, maar de inrichting heeft eerder verklaard
dat het op dit moment regel is binnen De Kijvelanden dat iedere zedendelinquent dergelijke medicatie dient te gebruiken, tenzij bijzondere omstandigheden op het tegendeel wijzen. Volgens klager is er in zijn geval geen indicatie aanwezig voor het
gebruik van libidoremmende medicatie. Het innemen van deze medicatie heeft negatieve medische gevolgen, zoals botontkalking. Dit klemt te meer gezien klagers jeugdige leeftijd.

Het beklag dient ontvankelijk en materieel gegrond te worden verklaard.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a.
Op 17 november 2006 heeft het hoofd van de inrichting besloten met ingang van die datum alle verloven van alle patiënten op te schorten. Deze algemene beslissing tot opschorting van de verloven is genomen in de geest van artikel 53, derde lid, Rvt. Dit
artikel geeft de Minister de bevoegdheid in bepaalde omstandigheden per inrichting of afdeling daarvan alle verlofmachtigingen in te trekken. Wanneer de Minister in crisistijden een dergelijke draconische maatregel kan nemen tot het intrekken van alle
verlofmachtigingen, moet de bevoegdheid tevens in de geest van de wet toepasbaar worden geacht voor een bestuurder van een inrichting. Het verlof van klager is opgeschort en niet ingetrokken, zoals bedoeld in artikel 50, derde lid, Bvt. Tevens geldt
dat
de machtiging tot verlof een begeleid verlof betreft. Opschorting van begeleide verloven worden niet als incident gemeld en hoeven niet tot vertraging in de behandeling leiden. Begeleide verloven vinden plaats in de eerste fase van de resocialisatie.

b.
Bij algemene kliniekregel is in november 2006 bepaald dat de zgn. ‘seksueel delinquenten’ dan wel patiënten bij wie sprake is van een tbs-delict met een seksuele component, in geval van uitvoering van verlof ingesteld dienen te worden op libidoremmende
medicatie. Van deze regel kan worden afgeweken, indien daarvoor zwaarwegende argumenten zijn. In klagers geval is geoordeeld dat geen sprake was van zwaarwegende argumenten om af te wijken van de algemene kliniekregel. Er is wel degelijk sprake van een
individuele afweging. Bij de heroverweging van de verloven is bij elk individueel verlof het gebruik van libidoremmende middelen aan de orde gesteld.

3. De beoordeling
In oktober 2006 vonden te Rotterdam drie ernstige delicten plaats waarvan een
tbs-gestelde afkomstig uit De Kijvelanden werd verdacht, die zich had onttrokken aan zijn begeleid verlof. Kort daarna, op 15 november 2006, was er een onttrekking van een andere tbs-gestelde, eveneens afkomstig uit De Kijvelanden. Het hoofd van de
inrichting heeft naar aanleiding van deze gebeurtenissen op 17 november 2006 de beslissing genomen alle verloven van alle patiënten op te schorten.
Klager had al een aantal maanden begeleid verlof. Klager had wekelijks werkverlof. Tevens had klager sociaal verlof en mocht hij kookboodschappen doen. Dit hield in dat klager twee maal anderhalf uur of tweemaal drie uur per week buiten de kliniek
was.

De beroepscommissie stelt voorop dat de Bvt niet voorziet in de mogelijkheid van opschorting van verlof. De wet voorziet in artikel 50, derde lid, Bvt in drie gronden voor het intrekken van verlof door het hoofd van de inrichting, die alle drie op de
individuele persoon van de tbs-gestelde betrekking hebben. Dit artikel ziet op de intrekking van alle verlofvormen, zoals genoemd in artikel 53, eerste lid, Rvt. Materieel merkt de beroepscommissie de opschorting van verlof derhalve aan als intrekking
van verlof, waarop artikel 50 Bvt van toepassing is.

De wetgever heeft blijkens de Memorie van toelichting op artikel 50 en 51 Bvt geen rechtsmiddel willen openstellen tegen kortdurende verloven: “Het verlof biedt een toetsingsmogelijkheid van gedragsverandering en een mogelijkheid om met andere of
nieuwe
leef- en woonsituaties te experimenteren, waardoor de staf van de inrichting en de TBS-gestelde inzicht krijgen in de mogelijkheden en beperkingen. Een te sterke juridisering van het verlofbeleid kan schadelijk zijn voor het verplegingsproces. Het
openstellen van beroep tegen de intrekking van verloven, die op het moment van intrekking slechts kort, variërend van enkele uren tot enkele dagen, hebben geduurd, zal een remmend effect op de verlofverlening hebben.”.

Bij besluit van 23 juli 2005 (Stb 2005, 400) is artikel 53, derde lid, Rvt gewijzigd en is de Minister van Justitie de bevoegdheid gegeven per inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden of afdeling daarvan alle verlofmachtigingen in te
trekken indien er aanwijzingen zijn dat zich bij die inrichting of afdeling een patroon voordoet van meerdere onttrekkingen of andere incidenten. De Nota van toelichting bij dit artikel vermeldt het volgende:
“(...) Om te voorkomen dat de verloven landelijk worden ingetrokken wordt voorgesteld dat per inrichting van deze bevoegdheid gebruik gemaakt kan worden indien er aanwijzingen zijn dat zich bij een inrichting of afdeling een patroon voordoet van meerdere
onttrekkingen of andere incidenten zoals ernstige recidive die mogelijkerwijs voortvloeit uit het door een inrichting niet juist toepassen van de procedure rondom de uitvoering van het verlofbeleidskader. (...) Indien een dergelijke situatie zich
voordoet
kan er aanleiding zijn de verlofbeoordelingen van de inrichting of afdeling tegen het licht te houden, zoals in het recente verleden ook is gebeurd. In die gevallen komt de Minister van Justitie de bevoegdheid toe om categoraal machtigingen in te
trekken. Alvorens de Minister van Justitie kan besluiten tot een dergelijke intrekking van alle verloven, kan hij in voorkomende gevallen de rapportages van de Inspectie voor de Sanctietoepassing over de betrokken inrichting bij zijn besluitvorming
betrekken.(...)”.

De beroepscommissie is van oordeel dat in artikel 53, derde lid, Rvt exclusief bevoegdheden aan de Minister zijn toegekend. Noch uit het betreffende wetsartikel noch uit de Nota van toelichting is af te leiden dat de wetgever voor ogen had ook het
hoofd
van de inrichting bevoegdheden toe te kennen op het gebied van algemene intrekkingen of opschortingen van verloven.
De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de inrichting, om op 17 november 2006 alle verloven van alle patiënten op te schorten, in strijd is met de wet.

De Bvt is tot stand gekomen in een periode dat ontvluchtingen van tbs-gestelden en/of door hen gepleegde misdrijven nog niet zoveel commotie (in de politiek en de media) aanleiding gaven als thans het geval is. De toegenomen ophef over incidenten als
voornoemde heeft er nadien toe geleid dat aan de Minister van Justitie de bevoegdheid is toegekend onder bepaalde voorwaarden tot algehele intrekking van verlofmachtigingen over te gaan.
Zoals hiervoor al is overwogen heeft de wetgever het hoofd van de inrichting niet een daarmee vergelijkbare bevoegdheid toegekend tot bijvoorbeeld een algehele opschorting van verloven.
Het hoofd van de inrichting is binnen bepaalde grenzen vrij in zijn beoordeling terzake van het verlenen van verlof aan een tbs-gestelde en het intrekken daarvan. De gronden waarop het hoofd van de inrichting verleend verlof kan intrekken (art. 50, lid
3, Bvt) zien op de bijzondere omstandigheden van het individuele geval. De ratio van het onthouden van een rechtsmiddel aan tbs-gestelden tegen de beslissing tot intrekking van een verlof dat geen aaneengesloten periode van meer dan een week heeft
geduurd, is gelegen in de wens te voorkomen dat (overmatige) juridisering van het verlofbeleid schade toebrengt aan het verplegingsproces van de tbs-gestelde. De strekking van de regeling is derhalve eveneens terug te voeren op de situatie van de
individuele tbs-gestelde.

In het onderhavige geval heeft het hoofd van de inrichting het verlof beëindigd zonder dat daaraan enige overweging inzake de omstandigheden van de tbs-gestelde zelf ten grondslag lag, waarmee hij apert in strijd met het bepaalde in artikel 50, derde
lid, van de Bvt heeft gehandeld. Dit brengt mee dat aan de hiervoor weergegeven ratio van het onthouden van een rechtsmiddel aan tbs-gestelden - tegen de beslissing tot intrekking van verlof dat geen aaneengesloten periode van meer dan een week heeft
geduurd – ten deze geen betekenis kan worden toegekend. De beroepscommissie is van oordeel dat het in een dergelijk geval niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest aan de tbs-gestelde de mogelijkheid van beklag te onthouden, temeer niet indien
het ingrijpende karakter van de beslissing in aanmerking wordt genomen.

Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, één en ander in onderling verband en samenhang bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn beklag en dat het beklag gegrond is.

Klager is getroffen in zijn resocialisatie, nu zijn begeleid verlof is ingetrokken. De gevolgen daarvan zijn niet meer ongedaan te maken. Daarvoor dient klager een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie stelt deze vast op € 100,= .

Ten aanzien van onderdeel b. wordt overwogen dat het niet aan de beklagrechter en de beroepscommissie is om te treden in de algemeen voor een inrichting geldende regels, zolang die regels niet in strijd zijn met hogere regelgeving. Het is de
beroepscommissie niet gebleken dat van dergelijke strijdigheid sprake is.
Het gebruik van libidoremmende medicatie als voorwaarde voor verlof valt onder het samenstel van handelingen als bedoeld in artikel 1, onder u, Bvt.
De beklagrechter en de beroepscommissie zijn evenmin bevoegd te treden in klachten over de wijze van betrachten van de in artikel 17, tweede lid, Bvt genoemde zorgplicht.
Het beroep op dit onderdeel zal derhalve ongegrond zijn.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
De beroepscommissie bepaalt dat aan klager tegemoetkoming van € 100,= toekomt.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, prof. dr. F.A.M. Kortman en mr.C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 13 september 2007

secretaris voorzitter

Naar boven