Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0374/JW, 10 mei 2004, beroep
Uitspraakdatum:10-05-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 04/374/JW

Betreft: [klager] datum: 10 mei 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 26 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingedienddoor mevrouw mr. P. Biesbroek, namens

[...], geboren op [1987], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 17 februari 2004 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2004, gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist is gehoord namens de selectiefunctionaris mevrouw mr.drs. [...], juridischmedewerker bij het Ministerie van justitie. Zij heeft een pleitnota overgelegd, welke aan de uitspraak is gehecht.

De raadsvrouw heeft bij faxbericht van 12 maart 2004 medegedeeld dat zij en klager niet ter zitting zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift namens klager tegen de beslissing om de termijn, waarbinnen klager in een behandelinrichting had moeten zijn geplaatst, te verlengen van 30 oktober 2003 tot 29 januari 2004 ongegrondverklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 11 april 2003 gedetineerd. Bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 17 juli 2003 is aan klager de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (p.i.j.-maatregel) opgelegd. Detenuitvoerlegging van deze maatregel is begonnen op 1 augustus 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een behandelinrichting als passant verbleven in de opvanginrichting De Hartelborgt te Spijkenisse.
De selectiefunctionaris heeft beslist dat klager zal worden geplaatst in de normaal beveiligde afdeling voor bijzondere behandeling van de behandelinrichting Den Engh te Den Dolder. Op 9 maart 2004 is klager daar geplaatst.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Sinds het onherroepelijk worden van het vonnis op 1 augustus 2003 wacht klager op plaatsing in Den Engh. Zijn aanvankelijk in oktober 2003 te effectueren plaatsing aldaar vindt eerst op 9 maart 2004 plaats, zodat klager meer danvier maanden op een onjuiste plaats heeft gezeten, nu plaatsing dient te geschieden voordat de termijn van de maatregel drie maanden heeft gelopen. Ingevolge de uitspraak van de rechtbank Den Haag d.d. 28 augustus 2002 is hetredelijk hem een schadevergoeding te betalen van € 680,= per maand, driemaandelijks te verhogen met een bedrag van € 170,=.

Namens de selectiefunctionaris is de beslissing toegelicht middels de overgelegde pleitnota, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
Het bezwaar richt zich uitsluitend tegen de duur van de passantentermijn.
De opmerking dat klager vanaf november 2003 verkeerd geplaatst zou zijn strookt niet met klagers eigen ervaringen in De Hartelborgt terzake van school en opleiding. De eerste mogelijkheid tot plaatsing in Den Engh was in oktober2003, maar zijn plaats op de wachtlijst en de inschatting dat klager niet zou passen in de te starten groep hebben dat verhinderd. De kleinschaligheid van de voorziening en haar specifieke methodiek maken tussentijdse instroom nietmogelijk. De selectiefunctionaris acht klagers opname op een juiste plaats van groter belang dan een snelle plaatsing. Met klagers plaatsing op 9 maart 2004 is helaas de wettelijk gewenste termijn niet gehaald. Determijnoverschrijding is echter, gelet op de bijzondere bestemming van de inrichting van plaatsing, verschoonbaar.
Desgevraagd wordt opgemerkt dat de selectiefunctionaris in de beslissing d.d. 17 februari 2004 ten onrechte spreekt van een 'stilzwijgende verlenging'. Er dient tijdig, derhalve voordat de drie maanden ex artikel 11, eerste lid,Bjj zijn verlopen, een verlengingsbeslissing genomen te worden. Het derde lid van dit artikel is niet in de wet opgenomen ten behoeve van de selectiefunctionaris, doch ter bescherming van de jeugdige. In de wet ontbreken aan deverlengingsbeslissing te stellen eisen. Ten aanzien van een eventueel uitgebreidere motivering van de beslissing dan het nog niet beschikbaar zijn van een geëigende plaats moet in aanmerking genomen worden dat deselectiefunctionaris geen gedragsdeskundige is. De gemiddelde wachttijd verschilt per bestemming. Voor zedendelinquenten bedraagt de plaatsingstermijn gemiddeld een jaar. Die voor de voorziening voor licht verstandelijkgehandicapten (LVG) Den Engh bedraagt in bijna alle gevallen meer dan een half jaar.

4. De beoordeling
Met de inwerkingtreding van de Bjj op 1 september 2001 is de termijn voor plaatsing van jeugdigen aan wie een p.i.j.-maatregel is opgelegd, wettelijk geregeld en is de beroepscommissie op grond van hoofdstuk XV van de Bjj bevoegd teoordelen over de beslissing van de selectiefunctionaris terzake van de verlenging van de termijn, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, Bjj.
Artikel 11 Bjj luidt als volgt:
'1. De plaatsing in een behandelinrichting van een persoon aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd geschiedt voordat de termijn van de maatregel drie maanden heeft gelopen.
2. Indien de plaatsing niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn mogelijk is, kan de selectiefunctionaris deze termijn telkens met drie maanden verlengen.
3. Met een beslissing tot verlenging als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld de weigering om binnen de in het eerste lid genoemde termijn te beslissen.'

De beroepscommissie stelt voorop dat de selectiefunctionaris geen beslissing heeft genomen om de termijn, binnen welke klager krachtens artikel 11, eerste lid, Bjj geplaatst dient te worden, op grond van het tweede lid te verlengenmet drie maanden. Derhalve wordt dit verzuim gelijk gesteld met de beslissing als bedoeld in het tweede lid.

De beroepscommissie neemt verder het volgende in aanmerking.
Blijkens de Memorie van toelichting op artikel 11 Bjj is dit artikel analoog aan artikel 12 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt). Tevens blijkt dat capaciteitsnood kan worden aangemerkt als reden voorverlenging van de plaatsingstermijn.
Aangenomen moet worden dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat in beginsel capaciteitstekort in behandelinrichtingen aanleiding voor de selectiefunctionaris kan vormen om de in artikel 11, eerste lid, Bjj genoemdetermijn van drie maanden, waarbinnen een jeugdige in een behandelinrichting moet worden geplaatst, zo vaak als dit nodig is met drie maanden te verlengen. Dit brengt mee dat een beroep tegen een beslissing van deselectiefunctionaris tot verlenging van de plaatsingstermijn wegens capaciteitstekort niet reeds daarom gegrond is.
Blijkens de Memorie van toelichting op artikel 12, eerste lid, Bvt beoogt de termijnstelling de tbs-gestelde een voor beroep vatbare beslissing te verschaffen.
De beroepscommissie stelt vast dat de analogie aan de hoor- en mededelingsplicht ex artikel 53, tweede lid, en artikel 54, tweede lid, Bvt in de Bjj ontbreekt. Zij is echter van oordeel dat in het kader van de rechtspositie van dejeugdige het van essentieel belang is dat de selectiefunctionaris, indien de jeugdige niet binnen drie maanden na aanvang van de looptijd van de p.i.j.-maatregel kan worden geplaatst, een beslissing als bedoeld in artikel 11, tweedelid, Bjj neemt en daarvan de jeugdige schriftelijk bericht. Gelet op het belang van de jeugdige gebruik te kunnen maken van de bezwaarschriftprocedure ex paragraaf 2 van hoofdstuk IV en de beroepsprocedure ex hoofdstuk XV Bjj zal deselectiefunctionaris van iedere verlengingsbeslissing schriftelijk mededeling dienen te doen.
Voorts acht de beroepscommissie het aangewezen dat ingeval een jeugdige niet tijdens de eerste plaatsingstermijn of daarop volgende verlengingsperiode is geplaatst de jeugdige, alvorens de selectiefunctionaris beslist tot verlengingvan de plaatsingstermijn, wordt gehoord over de te nemen verlengingsbeslissing. Ingeval van een tweede verlengingsbeslissing dient de selectiefunctionaris de schriftelijke mededeling te voorzien van een uitgebreide motivering van dereden waarom de jeugdige nog niet is geplaatst. De beroepscommissie acht het in beginsel niet uitgesloten dat indien de jeugdige een jaar na de aanvang van de p.i.j-maatregel nog niet is geplaatst het beroep tegen deverlengingsbeslissing gegrond zal worden verklaard wegens de duur van de plaatsingstermijn, waarna eventueel een tegemoetkoming kan worden toegekend.

Op grond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat in het geval van klager niet is voldaan aan de informatieplicht. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de beslissing van de selectiefunctionaris totverlenging van de plaatsingstermijn zal op formele grond worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het hiervoor overwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Klager ondergaat met ingang van 1 augustus 2003 een p.i.j.-maatregel. Hiervoor zijn de behandelinrichtingen bestemd. De Minister heeft de behandelinrichting Den Engh bestemd voor de onderbrenging van jeugdigen die op grond van hungeestelijke ontwikkeling een bijzondere behandeling nodig hebben, zoals bedoeld in artikel 15 Bjj. De rechtbank heeft het van groot belang geacht dat klagers behandeling zo spoedig mogelijk aanvangt, alsmede geadviseerd totplaatsing van klager in den Engh te Den Dolder of Groot Emaus te Ermelo. Vervolgens heeft de selectiefunctionaris op grond van het in de Pro Justitia rapportage geschetst diagnostisch beeld van klager en het grote recidiverisicobeslist klager te plaatsen in de normaal beveiligde inrichting Den Engh met voornoemde bestemming.
Klager is ingesloten in een opvanginrichting op grond van de rechterlijke uitspraak d.d. 17 juli 2003, waarbij hem de p.i.j.-maatregel is opgelegd. Opvanginrichtingen zijn krachtens artikel 9, tweede lid, onder d, Bjj mede bestemdzijn tot opneming van personen 'aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting is opgelegd (...) voor zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is (....).' Derhalve kan niet worden geoordeeld dat klager tenonrechte heeft verbleven in een opvanginrichting in afwachting van zijn plaatsing in een behandelinrichting.
Aannemelijk geworden is dat de selectiefunctionaris na ontvangst van het vonnis op 19 augustus 2003 klager heeft aangemeld bij Den Engh, alwaar hij 10 september 2003 op de wachtlijst is geplaatst. Voorts is aannemelijk geworden datde plaatsingstermijn voor Den Engh als inrichting met een bijzondere en landelijke bestemming gemiddeld ten minste een half jaar bedraagt.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris niet in strijd met de wet, noch moet deze bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk worden geacht.
Nu de bestreden beslissing op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 73, derde lid onder b, in verbinding met artikel 78, vierde lid, Bjj bepalen dat haaruitspraak met betrekking tot de verlenging van de plaatsingstermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klager ineen behandelinrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 30 oktober 2003 tot 29 januari 2004.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, prof.dr. R.A.R. Bullens en prof.dr. J. Junger-Tas, leden, bijgestaan door mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 10 mei2004

secretaris voorzitter

Naar boven