Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1091/GB, 31 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/1091/GB

Betreft: [klager] datum: 31 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 13 mei 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1956], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 mei 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting en aansluitend deelname aan een penitentiair programma afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 19 augustus 2002 gedetineerd. Hij verblijft sedert die datum als zelfmelder in de beperkt beveiligde inrichting Westlinge te Heerhugowaard.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van 545 dagen met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 19 augustus 2002. Aansluitend dient hij een straf van 270 dagen met aftrek te ondergaan. De wettelijk vroegstmogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 februari 2004.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de afwijzende beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Het gaat om de vraag of de tegen klager lopende openstaande zaak in mag houden dat hij niet voor verdere detentiefasering in aanmerking komt. De zaaksofficier van justitie heeft in zijn reactie van 7 maart 2003 medegedeeld hetonwaarschijnlijk te achten dat de zaak vóór 1 februari 2004 onherroepelijk zal worden. Hieruit komt evident naar voren dat de openstaande zaak pas na de datum van ontslag uit detentie zal worden afgehandeld. Het BSD van deinrichting en de selectiefunctionaris zijn van mening dat slechts indien vaststaat dat er hoger beroep is ingediend, er verder gewerkt kan worden aan detentiefaseringstrajecten. In de toelichting op de Regeling selectie, plaatsingen overplaatsing van gedetineerden wordt echter geen enkele opmerking gemaakt over de fase waarin een openstaande zaak zich bevindt. Klager heeft bij de voorzitter van de beroepscommissie een schorsingsverzoek ingediend, gerichttegen de beslissing van de directeur tot opschorting van klagers detentiefasering. Hoewel de voorzitter concludeerde dat de aard van de bestreden beslissing zich niet leent voor schorsing en het verzoek is afgewezen, kwam hij weltot een duidelijk voorlopig oordeel. De voorzitter overwoog het volgende: "Blijkens het bij het verzoekschrift gevoegde afschrift van een brief van de behandelend officier van justitie in verzoekers strafzaak, is hetonwaarschijnlijk dat de strafzaak tegen verzoeker voor het einde van zijn detentie zal eindigen met een onherroepelijke veroordeling. Dat maakt dat de bepaling van artikel 2, tweede lid aanhef en onder b, van de Regeling selectie,plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in dit geval niet aan de orde is. De voorzitter geeft om die reden de directeur in overweging het detentiefaseringstraject van verzoekervoort te zetten.“ De directeur heeft de overweging van de voorzitter helaas niet gevolgd. Klager merkt op dat hij in geval van een veroordeling zeker hoger beroep en beroep in cassatie zal aantekenen. Hij is een ontkennendeverdachte. Klager had reeds vanaf mei 2003 in een zeer beperkt beveiligde inrichting geplaatst kunnen worden. Het rechtsgevolg van de beslissing van de selectiefunctionaris is dat hem vrije weekenden worden onthouden en dat deuitvoering van het penitentiair programma vertraging oploopt.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager heeft beroep ingesteld naar aanleiding van twee telefonische gesprekken en de schriftelijke beantwoording van zijn brief van 28 april 2003. Het is de selectiefunctionaris niet geheel duidelijk of sprake kan zijn van eenberoepsprocedure, omdat er geen formele selectie is opgemaakt. De directie heeft wel telefonisch bij de selectiefunctionaris geïnformeerd hoe beslist zou worden ten aanzien van de openstaande zaak en de reactie van de officier vanjustitie.
Klager heeft op 28 april 2003 een schriftelijk verzoek gedaan tot deelname aan een zogenaamd gestapeld traject. Aangezien er sprake is van een openstaande zaak, komt hij niet in aanmerking voor plaatsing in een zeer beperktbeveiligde inrichting. Klager meent dat de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden niet van toepassing is, omdat de officier van justitie heeft laten weten het onwaarschijnlijk te achten dat de zaak vóór 1februari 2004 onherroepelijk zal worden. De selectiefunctionaris is van mening dat de onherroepelijkheid wordt bepaald door het indienen van hoger beroep (en cassatie). Indien door de directie van Westlinge een selectievoorstel aande selectiefunctionaris wordt voorgelegd, zal de selectie tot twee weken na de uitspraak worden aangehouden, zodat er een indicatie is omtrent de opgelegde straf en het daadwerkelijk indienen van hoger beroep door klager.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 18, eerste lid, Pbw heeft de betrokkene het recht bij de selectiefunctionaris een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot:
a. plaatsing in danwel overplaatsing naar een bepaalde inrichting of afdeling:
b. deelname aan een penitentiair programma.
Artikel 72, eerste lid, Pbw bepaalt dat de betrokkene het recht heeft tegen de beslissing van de selectiefunctionaris op het verzoekschrift, voorzover dit een afwijzing betreft, een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen.

4.2. De beroepscommissie stelt vast dat klager op 28 april 2003 bij de selectiefunctionaris een verzoekschrift heeft ingediend strekkende tot overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting en deelname aan een penitentiairprogramma. De selectiefunctionaris heeft dit verzoekschrift op 6 mei 2003 schriftelijk beantwoord. De inhoud van deze schriftelijke reactie strekt tot afwijzing van klagers verzoek. Het is hierbij niet relevant dat er reedstelefonische contacten tussen klager en de selectiefunctionaris zijn geweest. De selectiefunctionaris heeft verzuimd klager op de in artikel 18, tweede lid juncto artikel 17, vierde lid, Pbw voorgeschreven beroepsmogelijkheid tewijzen.
Nu klager tijdig een beroepschrift heeft ingediend, is hij ontvankelijk in zijn beroep.

4.3. Voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting komen op grond van artikel 2, tweede lid aanhef en onder b, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden niet in aanmerking gedetineerden vanwie de einddatum van de detentie nog niet vaststaat. In de toelichting op dit artikel wordt opgemerkt dat openstaande zaken hieronder vallen. Het betreft doorgaans niet-onherroepelijke vonnissen. Indien uit inlichtingen van hetopenbaar ministerie blijkt dat een dergelijke openstaande zaak na de datum van ontslag uit detentie afgehandeld zal worden, kan de betrokken gedetineerde, met inachtneming van de overige criteria die genoemd zijn in artikel 2, inaanmerking komen voor een plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting. De selectiefunctionaris beslist uiteindelijk over de plaatsing.

4.4. De beroepscommissie stelt op grond van de stukken vast dat klager meerdere keren is opgeroepen als verdachte te verschijnen voor de meervoudige strafkamer te Arnhem ter behandeling van de strafzaak waarin hij primair wordtverdacht van overtreding van de Douanewet. De officier van justitie bij het functioneel parket i.o. locatie ’s-Hertogenbosch heeft in een brief van 7 maart 2003 aangegeven dat „gegeven de ontkennende houding van verdachte hetonwaarschijnlijk wordt geacht dat de zaak (in verband met appèl en cassatie) vóór 1 februari 2004 onherroepelijk zal zijn.“ De beroepscommissie is met inachtneming van deze informatie van het openbaar ministerie van oordeel dat nietaannemelijk is dat de openstaande zaak nog voor de einddatum van de huidige detentie zal worden behandeld. Gelet hierop en het feit dat klager gedragsmatig gezien geschikt wordt geacht voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligdeinrichting ( hij verblijft reeds in een beperkt beveiligde inrichting), moet de beslissing van de selectiefunctionaris bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.

4.5. Met betrekking tot een mogelijke deelname van klager aan een penitentiair programma aansluitend aan het verblijf in een zeer beperkt beveiligde inrichting overweegt de beroepscommissie het volgende.
In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het programma en de gedetineerde moeten voldoen. Uit de door klager overgelegde stukken valt op te maken dat erbinnen de inrichting voorbereidingen zijn getroffen voor een penitentiair programma, maar dat deze zijn stopgezet. Er is in ieder geval geen penitentiair programma ter beslissing aan de selectiefunctionaris voorgelegd. Gelet hieropkan de beslissing van de selectiefunctionaris op het verzoekschrift van klager wat dit betreft (vooralsnog) niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie merkt hierbij op dat het wel op de weg van deselectiefunctionaris ligt om, naar aanleiding van een verzoek om deelname aan een penitentiair programma, de in voornoemde wetsartikelen genoemde schriftelijke stukken op te vragen ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing voorzover deze strekt tot afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting. Zij draagt deselectiefunctionaris op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 31 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven