Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1076/GA, 14 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:14-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1076/GA

betreft: [klager] datum: 14 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 14 mei 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.Steenbrink, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 28 april 2003 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring Arnhem-Zuid te Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 juni 2003, gehouden in de p.i. Vught te Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.J. Gerrits, en de heer [...], unit-directeur bij het h.v.b. Arnhem-Zuid.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voorzover in beroep van belang:
a. de ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, welke ordemaatregel extern ten uitvoer werd gelegd, ingaande 29 januari 2003;
b. de verlenging van de onder a. vermelde ordemaatregel voor de duur van veertien dagen, ingaande 12 februari 2003;
c. de verlenging van de onder a. vermelde ordemaatregel voor de duur van veertien dagen, ingaande 26 februari 2003 en
d. de verlenging van de onder a. vermelde ordemaatregel voor de duur van veertien dagen, ingaande 12 maart 2003.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De ordemaatregel van afzondering en de verlengingen zijn onterecht opgelegd. Klager had niet het voornemen om te ontsnappen. De bestreden beslissingen zijn gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden. Volgens beschikbareinformatie zou klager gekwalificeerd moeten worden als vluchtgevaarlijk en extreem gewelddadig. Deze stellingen worden op geen enkele wijze onderbouwd en/of geconcretiseerd. Uit klagers registratiekaart blijkt zelfs het tegendeel.Klagers gehele familie woont in Nederland en hij heeft geen reden om te vluchten. Volgens de GRIP-rapportage is er aanvullende informatie over klager ontvangen. De informatie is door de landelijk officier van justitie getoetst opactualiteit, betrouwbaarheid en correctheid. Het door hem opgestelde ambtsbericht vermeldt dat ‘ten aanzien van de actualiteit en concreetheid van de informatie kan gezegd worden dat de informatie op zich wel recent en concreetis.’. Deze formulering is niet erg overtuigend. Niettemin worden er voor klager ernstige consequenties aan verbonden. Het is volstrekt niet inzichtelijk van wie de aanvullende informatie afkomstig is. Uit de rapportage van het GRIPblijkt dat klager in het verleden geen crimineel contact van de gijzelnemer is geweest. Betwist wordt dat er eerder een gezamenlijke arrestatie zou hebben plaatsgevonden. Ook het land van herkomst bindt klager en de gijzelnemerniet. Vermeld wordt dat zij eenzelfde werkwijze zouden hebben. Dit is onvoldoende om ernstig te vermoeden dat klager betrokken is geweest bij de gijzelingsactie. Enkel omdat klager op 28 januari 2003 een uur lang met de gijzelnemerzou hebben gesproken en omdat de gijzelnemer bij de gijzelingsactie verzocht heeft om klager te laten tolken, is klager verdacht van betrokkenheid bij die actie. Klager heeft geantwoord dat het niet zijn vriend was en dat er genoegtolken in de rechtbank rondliepen. Voorts sprak klager iedere dag met de gijzelnemer tijdens de recreatie. Klager begrijpt de oplegging van de maatregelen niet. Hij heeft slechts éénmaal voor een vechtpartij met een gedetineerde diehem wilde slaan in de isolatiecel verbleven. Inmiddels zijn ruim vier maanden verstreken en is het voor klager en zijn raadsman volstrekt onduidelijk of er nog een onderzoek gaande is en/of klager nog als verdachte wordt aangemerkt.Uit niets blijkt dat klager zeer gewelddadig en vluchtgevaarlijk is. Verzocht wordt om de uitspraak van de beklagcommissie te vernietigen en de klachten alsnog gegrond te verklaren.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is gemaatregeld naar aanleiding van informatie van de politie over een gijzelingsactie waarbij klager vermoedelijk betrokken was. De gijzelnemer had de uitdrukkelijke wens dat klager zich bij hem zou voegen om voor hem tetolken. Voorts had het personeel de dag voorafgaand aan de gijzeling gezien dat klager en de gijzelnemer gedurende een uur nadrukkelijk met elkaar in gesprek waren. Het opleggen van de maatregel was noodzakelijk om een en ander uitte zoeken. Klager is in de afzonderingscel geplaatst en vervolgens gelicht en overgeplaatst naar de LAA. Na veertien dagen kwam het verzoek van de selectiefunctionaris om de maatregel te verlengen. Voorafgaand had contact tussen hetopenbaar ministerie, de selectiefunctionaris en de LAA plaatsgevonden. Hoe het op dat moment stond met het onderzoek is de directeur niet bekend. De beslissingen tot oplegging c.q. verlenging van de maatregel zijn genomen omdat eenen ander zeer ernstig werd ingeschat. Bij oplegging van de maatregel is klager wel gehoord maar niet bij de vervolgbeslissingen. Op verzoek van de selectiefunctionaris is de maatregel verlengd zonder klager te horen. In feitebetreffen de verlengingen beslissingen van de selectiefunctionaris.

3. De beoordeling
Voor wat betreft onderdeel a. is de beroepscommissie van oordeel dat hetgeen in beroep is
aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het
beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
Voor wat betreft de onderdelen b. tot en met d. overweegt de beroepscommissie dat gelet op artikel 57, eerste lid aanhef en onder c., de gedetineerde in de gelegenheid dient te worden gesteld om gehoord te worden alvorens tebeslissen dat hij in afzondering wordt geplaatst c.q. dat zijn plaatsing in afzondering wordt verlengd. Gebleken is dat klager met betrekking tot de onder b. tot en met d. vermelde beslissingen tot verlenging van de ordemaatregelafzondering in een afzonderingscel, welke maatregel extern tenuitvoer is gelegd, niet is gehoord.
Ten aanzien van de inhoud van die beslissingen overweegt de beroepscommissie dat vast is komen staan dat de beslissingen tot verlenging van de ordemaatregel zijn genomen op verzoek van de selectiefunctionaris en gebaseerd zijn opdezelfde gronden waarop de eerdere maatregel, vermeld onder a., is genomen. Weliswaar is nadere GRIP-rapportage uitgebracht maar daarin wordt ten aanzien van de actualiteit en de concreetheid van de informatie enkel opgemerkt datgezegd kan worden dat „de informatie op zich wel recent en concreet is“. De beroepscommissie is van oordeel dat een dergelijke motivering onvoldoende bepaald is om te kunnen concluderen dat de voortduring van de maatregel nog enigredelijk doel diende en zij zal het beroep ten aanzien van de onderdelen b. tot en met d. gegrond verklaren.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissingen niet meer ongedaan zijn te maken, zal aan klager een tegemoetkoming van € 420,= worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart ten aanzien van onderdeel a. van het beroep het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Ten aanzien van de onderdelen b. tot en met d. verklaart de beroepscommissie het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 420,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven