Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2385/GA, 6 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2385/GA

betreft: [klager] datum: 6 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 11 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 30 oktober 2002 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 december 2002, gehouden in de locatie Alphen a/d Rijn, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur bij de locatie Zuyder Bos.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering van de directeur om klager zevenmaal per week een halalmaaltijd te verstrekken.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er wordt bij de voedselverstrekking onderscheid gemaakt in geloofsovertuiging. Christelijke, Hindoestaanse en Joodse mensen krijgen zeven dagen per week een vleesmaaltijd aangeboden. Moslims daarentegen krijgen drie dagen per weekeen halalmaaltijd verstrekt en de overige vier dagen een vegetarische maaltijd. Overigens is de broodmaaltijd nooit halal. Ik ben momenteel op een vegetarisch dieet in verband met maagklachten, maar dat speelde ten tijde van hetindienen van mijn klacht nog niet. Ik had gevraagd om halalmaaltijden maar heb die nooit gekregen. Er werd indertijd zogenaamd ‘mohammedaans eten’ verstrekt, maar dat bestaat in de moslimgemeenschap helemaal niet. Volgens de imamvan de inrichting die ik heb gesproken, kregen moslims in detentie alleen gedurende de ramadanperiode halalvlees aangeboden. Die imam is een voormalig penitentiair inrichtingswerker. Ik heb hem verontwaardigd gevraagd hoe hijdaarmee kon instemmen want zo werkt ons geloof niet. Een moslim moet altijd halalvlees kunnen eten. Ik heb zowel het mohammedaans eten als de aanbieding van drie dagen halalvlees en vier dagen vegetarisch eten per week geweigerd enkook mijn eten zelf. Zodra mijn dieet op advies van de dokter ophoudt, moet ik echter kunnen terugvallen op een goede basis. Dan wil ik zeven dagen per week halal eten kunnen krijgen.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In reactie op klagers verwijzing naar andere geloofsovertuigingen het volgende. De eisen met betrekking tot koosjer eten betreffen de bereiding van al het voedsel. Om die reden is het aanbieden van vegetarisch eten geen alternatiefen dient elke dag koosjer eten aan Joodse gedetineerden te worden verstrekt. De eisen met betrekking tot halalvoedsel betreffen alleen het vlees. Voor de cluster Noord-Holland-Noord is door een speciaal daarvoor gevormde commissiegekeken naar de verstrekking van halalvoedsel. In die commissie zaten onder meer een imam en een voedingsdeskundige. De verstrekking van driemaal per week halalvoedsel en viermaal een vegetarische maaltijd is conform de unaniemeaanbeveling van de commissie. Die beslissing is definitief. Er is goed gekeken of sprake is van een uitgebalanceerd dieet met alle noodzakelijke voedingstoffen. Daarvoor is niet noodzakelijk dat zevenmaal per week vlees wordtaangeboden. Daarnaast is voor mij het kostenaspect een belangrijk argument. Halalvoedsel is 25 tot 30 % duurder. Koosjer voedsel is nog duurder, maar zoals gezegd biedt de wijze waarop koosjer voedsel wordt bereid geen ruimte vooreen alternatief. Overigens eet klager zelf momenteel geen halalvlees, maar eet hij vegetarisch.

3. De beoordeling
Artikel 44, derde lid, Pbw bepaalt dat de directeur er zorg voor draagt dat bij de verstrekking van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden.
Naar aanleiding van een uitspraak van de beroepscommissie van 31 januari 2000, nr. A 99/437/GA, betreffende de verstrekking van halalvoeding aan gedetineerden in penitentiaire inrichtingen, heeft de Minister van Justitie op 15 maart2002 een circulaire uitgevaardigd. Wat de frequentie van de verstrekking van halalmaaltijden betreft is in de circulaire het volgende bepaald:
„Uit de uitspraak van de beroepscommissie blijkt, dat de justitiële inrichtingen in steden waar halal wijze geslacht vlees zonder veel moeite of buitensporige kosten te koop is en die redelijkerwijs voor de toebereiding kunnen zorgdragen, verplicht zijn desgevraagd halal voeding te verstrekken aan moslim-gedetineerden. Uit de zinsnede in de uitspraak van de beroepscommissie: ‘niet kan worden gevergd dat hij als regel helemaal afziet van vleesprodukten’ kanechter worden afgeleid dat niet elke dag halal voeding verstrekt behoeft te worden, maar dat gedeeltelijk met vegetarische maaltijden kan worden volstaan, in redelijkheid te bepalen door de directeur. De vraag in hoeverre alleen kanworden volstaan met vegetarische maaltijden hangt af van de inspanningen en de kosten die de directeur zich in voorkomende gevallen moet getroosten om halal voeding aan te bieden.“

Klager meent recht te hebben op zeven halalmaaltijden per week. Thans worden in de inrichting drie halalmaaltijden per week verstrekt. De resterende dagen wordt een vegetarische maaltijd aangeboden. De vraag die beantwoord dient teworden is of de directeur door de wijze waarop hij thans maaltijden verstrekt – drie dagen per week een halalmaaltijd en de resterende dagen een vegetarische maaltijd – voldoet aan het bepaalde in artikel 44 Pbw.
De beroepscommissie stelt vast dat de directeur zich in zijn uiteindelijke keuze wat de frequentie van de verstrekking van halalmaaltijden betreft heeft laten leiden door hetgeen daaromtrent is bepaald in de circulaire van deMinister van Justitie van 15 maart 2002, nr. 5138552/01/DJI, alsmede door het oordeel van een commissie waarvan een imam deel uit maakte. Hetgeen in deze circulaire omtrent de frequentie van de verstrekking van halalmaaltijden isbepaald kan, ook in het licht van hetgeen de beroepscommissie in haar uitspraak van 31 januari 2001, nr. A 99/437/GA, heeft overwogen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Bij deze stand van zaken komt deberoepscommissie tot het oordeel dat klagers beroep ongegrond dient te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. drs. A. Rook en mr. Th. E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 6 februari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven