Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2455/GV, 8 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2455/GV

betreft: [...] datum: 8 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.J. Voors, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 juli 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Ten aanzien van de gestelde onbetrouwbaarheid van klager met betrekking tot het nakomen van afspraken, dient te worden opgemerkt dat de verlofcommissie, op basis van klagers gedrag in de inrichting,
juist positief heeft geadviseerd. Voorts bestrijdt klager dat hij in april 2016 een strafbaar feit heeft gepleegd. Hij gaat ervan uit dat de rechtbank hem in deze zaak vrij zal spreken. Overigens zou door middel van bijzondere voorwaarden een eventueel
recidiverisico kunnen worden ondervangen. De einddatum van klagers detentie staat voldoende vast, het is onwaarschijnlijk dat zijn huidige zaak voor 30 januari 2017 onherroepelijk zal worden afgedaan. Het enkele feit dat sprake is van een openstaande
strafzaak is onvoldoende om algemeen verlof te weigeren.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De verlofaanvraag is afgewezen omdat klager tijdens een regimair verlof op 8 april 2016 is aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet, waarvoor hij thans wordt
vervolgd. Dat klager zich thans in de inrichting goed gedraagt doet hier niet aan af.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het MDO heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager na het incident drie maanden positief gedrag heeft laten zien in de inrichting en zich tijdens eerder genoten verloven heeft gehouden aan de afspraken.
De verlofcommissie heeft onder verwijzing naar het advies van het MDO positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
Het Openbaar Ministerie heeft zich van advies onthouden.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.
3. De beoordeling
Klager ondergaat na een WOTS-procedure een gevangenisstraf van vier jaar en negen maanden met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 30 januari 2017. Hij verblijft sedert 15
april 2016 in de penitentiaire inrichting Lelystad.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

Tot 15 april 2016 verbleef klager in een z.b.b.i. en heeft hij regimair verlof genoten. Tijdens een regimair weekendverlof is klager op 8 april 2016 in verzekering gesteld vanwege de verdenking van een nieuw strafbaar feit, wederom overtreding van de
Opiumwet. Op 13 april 2016 is zijn voorlopige hechtenis geschorst.

In RSJ 11 juli 2016, 16/2006/GV, heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de verdenking van een nieuw strafbaar feit een contra-indicatie vormt voor verlofverlening. Op deze grond is klagers tweede verlofaanvraag afgewezen en is het beroep tegen die
beslissing ongegrond verklaard.

Niet is gebleken van omstandigheden die thans tot een ander oordeel kunnen leiden. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4,
aanhef
en onder b. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie merkt daarbij echter op dat naarmate de einddatum van klagers detentie nadert, zijn belang bij een verlof in
verband met zijn voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij steeds zwaarder zal gaan wegen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
P. de Vries, secretaris, op 8 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven