Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4200/GA, 4 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:04-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4200/GA

betreft: [klager] datum: 4 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.W. Dirkzwager, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 december 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 maart 2016, gehouden in de p.i. Lelystad, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Leeuwarden, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Klagers raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager, heeft bericht verhinderd te zijn.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de terugplaatsing vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma (degradatie).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Verwezen wordt naar uitspraken van de beroepscommissie waarin is bepaald dat niet ieder ongewenst gedrag hoeft in te houden dat de gedetineerde niet meewerkt aan zijn
re-integratie. Daarom dient de directeur een eigen belangenafweging te maken. Volgens klager ontbreekt het aan die belangenafweging terwijl de beslissing daarnaast ook onvoldoende is gemotiveerd. Klager stelt zich op het standpunt dat positieve
uitslagen van urinecontroles voorafgaand aan zijn plaatsing in het plusprogramma niet meer mogen meetellen bij de beoordeling. De directeur heeft klager beoordeeld op een incidentele gedraging en niet op het relatief structurele goede gedrag. De
beklagcommissie heeft bij de beslissing van de directeur gronden toegevoegd terwijl daarover door de directeur in zijn beslissing niet wordt gerept. Die gronden mogen niet meewegen. Klager verzoekt om toekenning van een financiële tegemoetkoming.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager was een regelmatig softdruggebruiker. Hij was daardoor minder gemotiveerd met betrekking tot zijn re-integratie. Klager wist wat de consequenties waren van dat gebruik omdat daarover met hem afspraken waren gemaakt. Hij wist dat er sprake zou
zijn van regelmatige urinecontroles. De mededeling van de bestreden beslissing komt op deze manier (`rood gedrag dan wel oranje gedrag`) uit het softwaresysteem van de inrichting en is landelijk vastgesteld. De directeur persisteert voor het overige
bij
hetgeen naar voren is gebracht tegenover de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de beroepscommissie van onder meer RSJ 16 maart 2015, 14/3222/GA, dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de
directeur het ‘oranje gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’
dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie. Die belangenafweging dient, vanwege de
ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit van 16 november 2015 komt naar voren dat de directeur heeft besloten tot terugplaatsing van klager, omdat hij bij een urinecontrole op
6 november positief heeft gescoord op softdrugsgebruik en het daarbij om de tweede positieve uitslag binnen twee maanden gaat. Niet is gebleken dat de directeur voorafgaande aan de degradatiebeslissing een belangenafweging heeft gemaakt. In het
degradatiebesluit wordt enkel het negatieve gedrag van klager beschreven, terwijl het structurele gedrag, waaronder het positieve gedrag, van klager niet wordt vermeld. Daarnaast wordt door de directeur geen keuze gemaakt tussen ‘oranje’ en ‘rood’
gedrag. Gelet op bovenstaande moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal
alsnog gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven