Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3327/GA, 1 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:01-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3327/GA

betreft: [klager] datum: 1 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.M. Tang, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 oktober 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 januari 2016, gehouden in de p.i. Ter Apel, zijn gehoord namens klagers raadsvrouw mr. H.G.A.M. Halfers, mevrouw [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Ter Apel, en mevrouw [...], juridisch
medewerkster bij voornoemde inrichting.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de ontzegging van bezoek zonder toezicht (BZT) voor de duur van drie maanden.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het ontvangen van BZT is van groot belang voor klager, want dat draagt bij tot het behoud en versterken van de banden tussen hem en zijn bezoek. Het is
ook van groot belang voor de terugkeer van klager in de samenleving. Er was geen aanleiding voor het ontzeggen van BZT want zijn bezoek had niets te maken met de positieve urinecontrole. Klager heeft verklaard dat hij de drugs binnen de inrichting
heeft
gekocht. Er zijn bij hem nooit drugs aangetroffen na BZT. Klager heeft zich niet verzet tegen de terugplaatsing naar het basisprogramma, maar het daarnaast ook ontzeggen van BZT is een te zware maatregel. Klager doet een beroep op het
gelijkheidsbeginsel. Medegedetineerden worden alleen disciplinair bestraft en teruggeplaatst naar het basisprogramma na een positieve urinecontrole. Het ontzeggen van BZT is geen disciplinaire straf want dit wordt niet genoemd in de artikelen 50 en 51
van het Pbw (RSJ 22 januari 2013, 13/0156/SGA). Gesteld wordt dat BZT geen recht is maar een gunst. Dat is maar de vraag. De raadsman verwijst naar artikel 24 van de European Prison Rules en artikel 8 van het EVRM. Daarnaast is er veel jurisprudentie
over BZT.
De waarschuwing aan klager op 3 juni 2015 is op te vatten als een voorwaardelijke ontzegging van BZT. Om dit ten grondslag te kunnen leggen aan de thans onvoorwaardelijke ontzegging van BZT had de waarschuwing op schrift gesteld moeten worden, had deze
aan klager onverwijld schriftelijk uitgereikt moeten worden conform artikel 58 van de Pbw en had aan klager de mogelijkheid geboden moeten worden om in beklag te gaan. Het document van 3 juni 2015 in het dossier is slechts een Word-document zonder
waarmerken, kenmerken en een handtekening. Doordat in het degradatiebesluit wordt verwezen naar dit document, is het degradatiebesluit ook besmet. Het voorwaardelijk ontzeggen van BZT wordt opgevat als een materiële beslissing en niet als een
waarschuwing. Niet iedere beslissing hoeft onverwijld schriftelijk te worden medegedeeld, maar uit de jurisprudentie volgt dat het wel wenselijk is. Klager betwist ten stelligste dat het bezoek de enige mogelijkheid is om drugs in te voeren in de
inrichting.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 1 juli 2015 gedegradeerd naar het basisprogramma. Zijn gedag is gekenmerkt als rood gedrag doordat hij op 16 april 2015 disciplinair is
gesanctioneerd wegens het in bezit hebben van softdrugs. Daarnaast was de uitslag van zijn urinecontrole van 18 juni 2015 positief. Op 3 juni 2015 heeft het afdelingshoofd met klager gesproken over het bezit en gebruik van drugs en de mogelijke invloed
daarvan op BZT. Er is medegedeeld dat wanneer klager opnieuw een positieve score zou afleveren, hij geen BZT meer zou ontvangen voor drie maanden. Aan klager is niet het recht op family life ontnomen want hij heeft wel recht op bezoek. Er is geen
sprake
van een disciplinaire straf, om die reden is er ook geen beschikking opgesteld en uitgereikt. Het ontzeggen van BZT is niet per definitie een consequentie van degradatie. Er wordt een belangenafweging gemaakt. BZT is een verbijzondering van het recht
op
bezoek. In de Pbw is BZT ook niet geregeld, maar in lagere regelgeving. Door de raadsman wordt het oorzakelijk verband tussen drugs en BZT betwist. In zijn algemeenheid is de ervaring dat het bezoek de enige mogelijkheid is om drugs in te voeren.

3. De beoordeling
Hetgeen aan klager is medegedeeld op 3 juni 2015 merkt de beroepscommissie niet aan als beslissing tot een voorwaardelijke ontzegging van BZT. In het gesprek met het afdelingshoofd is klager er slechts op gewezen dat het blijven behalen van positieve
uitslagen van urinecontroles mogelijk gevolgen met zich meebrengt. Overigens is de ontzegging van BZT op zichzelf geen beslissing die schriftelijk dient te worden medegedeeld, blijkt uit artikel 58, eerste lid, jo. artikel 57, eerste lid, van de Pbw.

De beroepscommissie stelt voorop dat de ontzegging van BZT niet kan worden opgelegd als een disciplinaire straf. Uit de stukken kan overigens ook niet worden opgemaakt dat daarvan sprake is. De directeur beslist over het toestaan van BZT. De directeur
dient bij de beslissing of het BZT van een gedetineerde wordt toegestaan steeds een individuele belangenafweging te maken, waarbij het gedrag van de betreffende gedetineerde kan worden betrokken. Uit de onderliggende stukken en het verhandelde ter
zitting blijkt naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende dat een dergelijke belangenafweging is gemaakt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 1 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven