Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0155/GA, 9 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/155/GA

betreft: [klager] datum: 9 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.T.A.G. Keller, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 oktober 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2016, gehouden in de locatie De Schie, is gehoord klagers raadsman mr. R.T.A.G. Keller.
De directeur van de p.i. Dordrecht heeft op 30 maart 2016 schriftelijk laten weten niet ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens onttrekking aan het toezicht;
b. de intrekking van klagers bezoek zonder toezicht (BZT) wegens de opgelegde disciplinaire straf.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager kreeg een pasje voor de arbeid van een personeelslid en is naar de arbeid gegaan. Daar bleek echter dat hij geen arbeid had. Klager is direct
teruggegaan naar de afdeling, gaf zijn pasje terug en kreeg vervolgens een rapport aangezegd voor misleiding van het personeel. Er was geen sprake van misleiding. Het was klager niet kenbaar dat er geen arbeid was op die bewuste dag. Hij had dit van
niemand gehoord en het was ook niet kenbaar gemaakt op het mededelingenbord op de afdeling. Klager heeft slechts de instructies van het personeel opgevolgd. De directeur had ook kunnen volstaan met een minder vergaande sanctie. Bovendien is - in
tegenstelling tot hetgeen door de beklagcommissie is overwogen - het BZT niet doorgegaan. Die beslissing dateert van 11 augustus 2015. Het lijkt een automatisme dat het BZT vervalt na het opleggen van een sanctie.
Overigens valt het klager steeds vaker op dat er een verschil is in behandeling van blanke mensen en gekleurde mensen in de p.i. Dordrecht.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
In de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf staat dat de straf is ingegaan op
6 augustus 2015. De schriftelijke mededeling dateert van 7 augustus 2015 en is ook op die dag door de directeur ondertekend. Gelet hierop en nu de hierover bij de beroepscommissie gerezen vragen niet door de directeur zijn beantwoord, houdt de
beroepscommissie het ervoor dat de disciplinaire straf met terugwerkende kracht is opgelegd. Een disciplinaire straf kan op grond van de Pbw niet met terugwerkende kracht worden opgelegd. Gelet daarop zal de beroepscommissie het beroep (op formele
gronden) gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Voor het bepalen of aan klager een tegemoetkoming dient te worden toegekend, is van belang de vraag of de directeur in redelijkheid heeft kunnen komen tot de bestreden beslissing. Met de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat de
directeur in redelijkheid de disciplinaire straf aan klager heeft kunnen opleggen wegens onttrekking aan het toezicht. De beroepscommissie acht derhalve geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
In de beklagprocedure is door de directeur gesteld - en door de beklagcommissie overwogen - dat de aan klager opgelegde sanctie geen gevolgen heeft gehad voor het BZT. Deze stelling heeft klager in beroep betwist. Nu niet kan worden vastgesteld of het
BZT al dan niet is doorgegaan, gaat de beroepscommissie uit van de mededeling in het dossier van 11 augustus 2015 tot uitsluiting van het BZT.

De beroepscommissie constateert dat in de mededeling het volgende is vermeld: “Bij sanctiewaardige incidenten, behoudens in die gevallen dat er een voorwaardelijke disciplinaire straf/maatregel of officiële waarschuwing is of wordt beslist door de
directeur, komt uw BZT standaard te vervallen.”
Met verwijzing naar onder meer RSJ 1 februari 2016, 15/3327/GA, overweegt de beroepscommissie dat de directeur bij de beslissing of het BZT van een gedetineerde al dan niet wordt toegestaan steeds een individuele belangenafweging dient te maken,
waarbij
het gedrag van de betreffende gedetineerde kan worden betrokken. Uit voormelde mededeling maakt de beroepscommissie op dat het BZT standaard komt te vervallen na oplegging van een disciplinaire straf als in het geval van klager is opgelegd. Niet is
gebleken dat een op klager toegespitste belangenafweging is gemaakt. Gelet daarop zal het beroep gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd en het beklag gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen
aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming wordt toegekend.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. J.G.A. van den Brand en drs. F.M.J. Bruggeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 9 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven