Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3370/GA, 15 januari 2016, beroep
Uitspraakdatum:15-01-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3370/GA

betreft: [klager] datum: 15 januari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van 19 oktober 2015, ingediend door mr. M. Lettinga, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 oktober 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager, zijn raadsvrouw mr. M. Lettinga en de directeur van het PPC van de p.i. Amsterdam hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 22 december 2015, gehouden in de locatie De Schie te
Rotterdam.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 13 oktober 2015, inhoudende
dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep schriftelijk – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Uit de bestreden beslissing blijkt niet op welke wijze rekening is gehouden met de door klager aangevoerde bezwaren. Klager neemt sinds 7 oktober 2015 zijn
medicatie
vrijwillig in en hij zal dit blijven doen. Op 9 oktober 2015 heeft hij zijn cel schoongemaakt en heeft hij gedoucht. Hij is voornemens dit te blijven doen, zodat geen gevaar meer bestaat dat hij zichzelf zal verwaarlozen. Het gevaar voor agressie van
derden is niet onderbouwd. Evenmin is het gevaar voor agressie naar derden onderbouwd. Bovendien heeft zich geen agressie voorgedaan. Klager gebruikt het mes-achtig voorwerp (het metaal van zijn aansteker) om zijn avocado’s mee te schillen. Het is
klager inmiddels verboden om dit te doen en dit verbod leeft hij na. Dat klager, zoals de directeur stelt, fysiek zou dreigen, berust op een misverstand. Voorts is het gevaar voor de psyche van een ander niet onderbouwd en het gevaar voor de algemene
veiligheid van personen en goederen is dat evenmin. Ten slotte heeft klager tot op heden niets gemerkt van enige behandeling inzake de diagnose autisme, zodat de toepassing van een minder bezwarend middel onbeproefd is gelaten. De overige minder
bezwarende middelen hebben reeds hun effect gesorteerd. Klager verzet zich nog altijd tegen de toediening van depotmedicatie, omdat hij dit als een ernstige schending van zijn integriteit ervaart en hij daarvan ook fysiek last heeft ondervonden in het
verleden.

Namens de directeur is de bestreden beslissing schriftelijk – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Na afwijzing van het schorsingsverzoek heeft klager zijn medicatie weer ingenomen. Hij heeft geen injectie gehad. Klager neemt zijn medicatie nu
in, omdat dit verplicht is. De directeur is door de behandelend psychiater en door een onafhankelijk psychiater geadviseerd om over te gaan tot
a-dwangbehandeling van klager. Klager is bekend met een ernstig psychiatrisch ziektebeeld en met ernstige oordeels- en kritiekstoornissen. Er zijn psychotische belevingen die persisteren na het staken van middelen en die voldoen aan de criteria voor
schizofrenie van het paranoïde type. Volgens de directeur bestaat een causaal verband tussen het gevaar en de stoornis. Klager heeft geen enkel ziekte-inzicht. Hij is hierdoor niet bereid tot het maken van structurele behandelafspraken ten aanzien van
zijn medicatiegebruik. Hij is de laatste periode niet medicatietrouw. Hij neemt af en toe zijn medicatie, maar hij weigert dit structureel te doen. Klager is eerder ingesteld op dwangmedicatie. Na omzetting van zijn medicatie, nam hij zijn medicatie
weer vrijwillig in, maar het personeel moest hier dagelijks op aandringen. De huidige medicatie (olanzapine) geeft een aanzienlijke vermindering van klagers neiging het personeel te slaan. Doordat de laatste twee weken weer sprake was van
medicatieweigering is die neiging echter weer toegenomen en verwaarloost klager zichzelf weer. Uit het verleden blijkt dat het feit dat klager op dit moment zijn medicatie oraal inneemt geen garantie biedt dat hij dit structureel zal blijven doen.
Vanuit de psychose is klagers impulscontrole duidelijk gestoord. Hij kan zijn eigen situatie niet inschatten. Hij ontkent angstig te zijn en medicatie nodig te hebben. Hij kan niet uitleggen waarom hij mensen wil slaan en hij ontkent ook mensen
geslagen
te hebben. Tevens ontkent hij hetgeen beide psychiaters stellen met betrekking tot zijn stoornis. Uit de beoordelingen van de psychiaters komt naar voren dat klager een ernstige psychiatrische stoornis heeft waar het gevaar uit voorkomt dat hij
zichzelf
gaat verwaarlozen, hij door hinderlijk gedrag de agressie van anderen tegen zichzelf zal oproepen, hij een ander van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Ook bestaat gevaar voor de psychische gezondheid van een ander en
voor de algemene gezondheid van personen of goederen. Er zijn eerder behandelinterventies ingezet, zoals een individueel programma, en geprobeerd is klager te motiveren tot vrijwillige inname van zijn medicatie. Om een effectieve behandeling te
garanderen, is het noodzakelijk dat klager zijn medicatie langdurig inneemt, zo nodig onder dwang. In het behandelplan is vermeld dat, indien nodig, de mogelijkheid bestaat a-dwangbehandeling toe te passen. Antipsychotica zijn nodig om klagers
toestandsbeeld in remissie te brengen en het daaruit voortvloeiende gevaar af te wenden. Het gevaar is niet anderszins afwendbaar.

3. De beoordeling
Bij uitspraak van 20 juli 2015 (RSJ 20 juli 2015, 15/1407/GA) heeft de beroepscommissie het door klager eerder ingediende beroep gericht tegen een beslissing van 6 mei 2015 strekkende tot toepassing van a-dwangbehandeling gegrond verklaard.

In de mededeling betreffende de a-dwangbehandeling in bovengenoemde zaak was vermeld dat naar het oordeel van de psychiater de mogelijkheid bestond dat het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens deed veroorzaken niet binnen een redelijke termijn
kon worden afgewend. De beroepscommissie overwoog dat het haar niet duidelijk was of hiermee bedoeld werd dat slechts een mogelijkheid van gevaar bestond of dat het erom ging dat een zich openbarend gevaar niet binnen een redelijke termijn kon worden
afgewend. De beroepscommissie oordeelde dat de enkele mogelijkheid dat zich een gevaar voordoet, onvoldoende zwaarwegend is voor het toepassen van de a-dwangbehandeling en dat voor zover de mogelijkheid van het bij gevaar niet kunnen optreden binnen
redelijke termijn werd bedoeld, werd miskend dat op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw sprake dient te zijn van aannemelijkheid. De beroepscommissie oordeelde dat derhalve niet was voldaan aan de vereisten voor het toepassen van
dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw.

In de nu voorliggende mededeling tot toepassing van a-dwangbehandeling van 13 oktober 2015 is het volgende vermeld:
“Gezien het psychiatrisch beeld dat op u van toepassing is, bestaat de mogelijkheid dat, naar het oordeel van de psychiater, zonder bovengenoemde geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van uw geestesvermogens doet veroorzaken, niet binnen
een redelijke termijn kan worden weggenomen”.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is wederom niet voldaan aan de vereisten voor het toepassen van een a-dwangbehandeling, omdat de enkele mogelijkheid dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, onvoldoende is voor
het
toepassen van de a-dwangbehandeling. Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw dient aannemelijk te zijn dat zonder de geneeskundige behandeling voornoemd gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Dat dit in het
geval
van klager aannemelijk is, is niet door de directeur aangevoerd en ook overigens niet gebleken. Reeds hierom zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. De overige door klager aangevoerde gronden kunnen
derhalve onbesproken blijven.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager en stelt de hoogte daarvan vast op € 25,=. Dat is minder dan in vergelijkbare zaken gebruikelijk is, omdat aan de beslissing tot a-dwangbehandeling geen
feitelijke uitvoering is gegeven.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, dr. A. van Kalmthout en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 15 januari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven