Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3833/GA, 11 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/3833/GA

Betreft: [klager] datum: 11 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.N. Weski, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 november 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de directeur van het PPC van de p.i. Amsterdam Over-Amstel in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 februari 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het PPC, en [...], juridisch medewerker bij het PPC, gehoord.
Klagers raadsman, mr. G.N. Weski, is niet ter zitting verschenen.

Op 3 maart 2016 zijn namens de directeur door de beroepscommissie opgevraagde voortgangsverslagen met betrekking tot klager overgelegd. Een afschrift hiervan is aan klagers raadsman verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 16 november 2015 inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van twee maanden.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is van mening dat niemand het recht heeft vergif in zijn lichaam te spuiten. Hij heeft ook geen dwangmedicatie nodig, want het gaat prima met hem. Het klopt dat hij in het
verleden via een rechterlijke machtiging is opgenomen in een psychiatrische inrichting, maar dat was in 2006. Hij stond toen op het punt om met vrienden naar Zuid-Afrika te reizen en is vervolgens alles kwijtgeraakt. Klager is een liefdevol en vrij
persoon en heeft het moeilijk in de gevangenis. Het klopt dat hij af en toe wat boos is, maar hij dreigt niet. Voorts heeft hij weliswaar lang haar, maar hij verzorgt zichzelf goed. Hij wast zichzelf vier à vijf keer per week. Er zijn ooit drie tanden
uit zijn mond geslagen waar hij nog wat aan wil laten doen en hij heeft een wondje op zijn neus, maar dat heelt goed. Klager is een kunstenaar, wetenschapper en projectontwikkelaar. Hij vindt niet dat hij last heeft van grootheidswanen, hij is gewoon
iemand met goede ideeën. Klager ondervindt veel last van de dwangmedicatie. Hij wordt belemmerd in zijn creativiteit. Hij hield zich bezig met schrijven en tekenen, maar dit gaat door de medicatie niet meer, omdat hij last heeft van een slechte
concentratie en een slechte motoriek. Ook is hij ’s nachts kortademig. Klager ervaart geen voordelen van de medicatie. Twee weken geleden heeft hij met de psychiater gesproken en verder ziet hij geen psychiater of arts. Er is alleen gesproken over de
dwangbehandeling en niet over waar klager mee bezig is. Klager is niet recalcitrant. Hij heeft alleen een keer tegen een medewerkster gezegd dat ze een mooie glimlach heeft. Ook heeft hij, toen hij op een avond hardhandig in de isoleercel werd geduwd
en
op een andere afdeling werd geplaatst, gezegd: “neem zelf de medicijnen maar”. Voor zijn ISD-maatregel had klager een huis. Hij verkocht kunst als inkomen en had daarnaast een uitkering. Hij woonde bij zijn vriendin in Amsterdam-West. Klager was bezig
met allerlei projecten op aarde en in de ruimte.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Op 16 november 2015 is beslist tot toepassing van een a-dwangbehandeling voor de duur van twee maanden. Dit had eigenlijk drie maanden moeten zijn. De
directeur is door zowel de behandelend psychiater als een tweede, onafhankelijke, psychiater geadviseerd hiertoe over te gaan. Op 13 januari 2016 is een verlenging aangevraagd. Het daartegen ingediende schorsingsverzoek is afgewezen.
Klager is bekend met schizofrenie van het paranoïde type. Hij is al langere tijd bekend in de psychiatrie. Er bestaat een verband tussen gevaar en stoornis. Vanuit een ontbrekend ziekte-besef is klager niet bereid tot het maken van structurele
behandelafspraken ten aanzien van zijn medicatiegebruik. Klager heeft in tegenstelling tot wat hij beweert geen steunsysteem, geen woning en geen inkomen. Het gevaar bestaat dat klager maatschappelijk te gronde gaat, zichzelf in ernstige mate zal
verwaarlozen, met zijn hinderlijke gedrag de agressie van anderen zal oproepen en er bestaat gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Klager is in het PPC terechtgekomen vanwege verwaarlozing en agressie naar derden. Klager was zorgmijdend. Er was sprake van verbale agressie en stemverheffing naar medepatiënten. Er bestond gevaar volgens artikel 46a, eerste lid onder b, eerste lid
onder c, eerste lid onder d, en het derde lid, van de Pbw. Ook was sprake van een causaal verband tussen gevaar en stoornis. Er is geen ziektebesef bij klager. Vanuit dit ontbrekend ziektebesef is klager niet bereid tot het maken van structurele
behandelafspraken ten aanzien van zijn medicatiegebruik. Zijn agressieve en zorgmijdende gedrag komt voort uit zijn paranoïde wanen waarin Justitie en de GGZ hem ervan weerhouden om zijn ideeën te realiseren. Klager heeft een tijdje onder drang Haldol
ingenomen, maar hij bleek niet medicatietrouw. Omdat met de medicatie wel een gedragsverandering werd gezien, is bij de a-dwangbehandeling gekozen voor een Haldol-depot. Het is duidelijk dat klager na toepassing van de dwangbehandeling makkelijker is
in
het contact met medepatiënten. Ook is hij gematigder naar het personeel. Hij blijft wel nog steeds op grote afstand van psychiaters en behandelaars. Het is niet de bedoeling van de directeur om klager te dwarsbomen. De directeur heeft geen verandering
waargenomen in klagers verdere gedrag. De ervaring leert dat pas aan het eind van de periode van een tweede dwangbehandeling een wezenlijke gedragsverandering wordt gezien, maar op dit moment wordt al wel geconstateerd dat klager zich anders gedraagt
naar het personeel. Verder is de directeur van mening dat voldoende nazorg wordt geboden. Op de afdeling is altijd een behandelcoördinator aanwezig. Ook is er altijd een psycholoog in de inrichting. Voorts worden dagelijks verslagen gemaakt van alle
patiënten en klager wordt iedere week besproken in het Multi Disciplinair Overleg (MDO). Voordat dwangmedicatie wordt toegediend, vindt ook altijd een gesprek plaats met de psychiater en behandelcoördinator.

3. De beoordeling
3.1 Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de
gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling).

3.2 De beroepscommissie stelt vast dat uit de stukken volgt dat klager bekend is met schizofrenie van het paranoïde type. In het behandelplan staat dat de patiënt een kans moet worden gegeven op een geaccepteerd maatschappelijk leven en dat daarom
zo vroeg mogelijk moet worden begonnen met de behandeling van zijn stoornis met als wenselijke methode medicamenteuze behandeling. Deze aanpak miskent echter dat bij het overgaan tot dwangmedicatie niet de wenselijkheid van behandeling maar de
noodzaak
om ter afwending van gevaar medicatie toe te dienen aan een weigerachtige patiënt de rechtvaardiging hiervoor vormt.

3.3. Uit het uittreksel van het behandelplan en de verklaringen van de psychiaters volgt dat het gevaar bestaat dat klager maatschappelijk te gronde gaat, zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen, met zijn hinderlijke gedrag de agressie van
anderen
zal oproepen en er gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen bestaat.

3.4. In de bestreden beslissing is vermeld dat klager een ernstig gevaar voor zichzelf en zijn omgeving vormt en dat gevaar bestaat voor fysieke agressie naar derden en naar klager zelf. Voor de vaststelling daarvan dienen op de situatie in detentie
toegesneden feiten en omstandigheden te worden aangevoerd, waaruit de relatie met de stoornis en de aannemelijkheid van het gevaar kunnen worden afgeleid.

3.5. De schriftelijke mededeling in deze zaak betreffende de a-dwangbehandeling vermeldt dat naar het oordeel van de psychiater de mogelijkheid bestaat dat het gevaar dat de stoornis van klagers geestvermogens doet veroorzaken niet binnen een redelijke
termijn kan worden afgewend. Voor deze stelling worden naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Ook de maatstaf voor ingrijpen is te laag gesteld. Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen (RSJ 20 juli 2015, 15/1407/GA en RSJ 13 januari 2016, 15/3370/GA) is het de beroepscommissie niet duidelijk of hiermee wordt bedoeld dat er slechts een
mogelijkheid van gevaar is of dat bedoeld wordt dat een zich openbarend gevaar niet binnen redelijke termijn kan worden afgewend. De enkele mogelijkheid dat zich een gevaar voordoet is onvoldoende zwaarwegend voor het toepassen van de toegepaste
dwangbehandeling. Hieruit volgt dat in dit opzicht niet is voldaan aan de vereisten voor het toepassen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d onder a van de Pbw.

3.6. Gelet op het voorgaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat a-dwangbehandeling noodzakelijk was. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van
€ 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 11 april 2016

secretaris voorzitter

Naar boven