Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3680/GV, 8 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3680/GV

betreft: [klager] datum: 8 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 oktober 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De afwijzing is niet juist en onvolledig omdat het verzoek gebaseerd was op medische en psychische gronden en de beslissing alleen een afwijzing op medische gronden betreft. Het advies van de
medisch adviseur is ook onjuist, onduidelijk en incompleet. Niet alleen heeft klager aangegeven dat de hydrotherapie zijn klachten niet heeft verminderd maar dit is ook vastgesteld door de fysiotherapeuten. Vastgesteld is dat het kraakbeensmeersel
tussen zijn gewrichten aan het verdwijnen/afnemen is. Dit zal niet meer herstellen en levert blijvende schade op. De medisch adviseur doet met opzet geen uitspraak over klagers psychische problematiek. In het verzoek om strafonderbreking heeft klager
verzocht om een verklaring waarom hij niet meer detentieongeschikt zou zijn en nu geen onherstelbare schade in detentie zou oplopen. Klager wil dit onderbouwd hebben met rapporten van psychologen. Op 1 oktober 2015 is advies door de medisch adviseur
uitgebracht en pas na veel aandringen is op 29 oktober 2015 door de selectiefunctionaris een beslissing genomen terwijl andere onderzoeken al waren gedaan en goedgekeurd. Dit is opnieuw een ruime overschrijding van de termijn van drie weken die voor
een
beslissing op een verzoek om strafonderbreking staat. Verwezen wordt naar 15/2674/GV. Met opzet wordt klager geestelijke en lichamelijke gezondheidszorg ontzegd. Dit is in strijd met artikel 25 van het Verdrag voor de rechten van de mens, artikel 22
van
de Grondwet en in strijd met een uitspraak van de Europese Raad van april 1998. Over deze schendingen zal klager klachten indienen,er aangifte van doen en indien nodig doorgaan tot het Europese hof.
Volgens de brief van 13 oktober 2015 van de divisiedirecteur bij het BIMA aan de RSJ is het onjuist dat hij zich op voorhand zou verzetten tegen een klinische plaatsing. Verwezen wordt naar de his-gegevens van 14 juli 2015 waarin staat: “FPK is
uitgesloten per order selectiefunctionaris”. Klager neemt aan dat de selectiefunctionaris hier een advies van het BIMA heeft gevolgd anders zou hij helemaal buiten zijn boekje gaan.
Klager heeft onlangs de beschikking gekregen over een intern document over de voortgang en de contacten die hij heeft met de inrichtingspsycholoog, de heer Van der B. Dit document heeft tevens betrekking op de contacten die Van der B. heeft met derden,
onder andere met de medisch adviseur. Naar nu blijkt heeft de medisch adviseur op 7 juli 2015 aangegeven dat wat haar betreft een FPA met een enkelband een optie is. Dit is volledig in lijn met de detentieongeschiktheid waar zij in augustus 2014 over
rapporteerde. Kennelijk ziet zij wel degelijk de noodzaak tot behandeling van klager. Dit is besproken met de selectiefunctionaris die niet wenst mee te werken aan plaatsing in een FPA en niet opnieuw een uitzondering voor klager wil maken. Door het
IFZ
is gelet op klagers problematiek een indicatiestelling afgegeven. Klager had vóór 6 april 2015 geplaatst moeten worden. Klagers gezondheid gaat achteruit. Er zijn geen contra-indicaties voor plaatsing in een FPA. Klager is in Noorwegen tot een
uitzonderlijk hoge straf veroordeeld voor een feit waarvoor hij in Nederland aanzienlijk minder straf zou krijgen. Daarnaast zijn er geen slachtoffers in klagers zaak en is er geen risico dat hij ontvlucht. Verzocht wordt strafonderbreking te verlenen
opdat klager geplaatst kan worden in een FPA.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Verzoeker heeft op 11 april 2015 een vergelijkbaar verzoek gedaan. Bij RSJ 9 november 2015, 15/2674/GV is het beroep tegen de beslissing tot afwijzing van dit eerdere verzoek ongegrond verklaard. Klager verzet zich nog steeds tegen detentie en heeft
opnieuw - voor de derde maal - om strafonderbreking verzocht. Wederom is de medisch adviseur geraadpleegd. Deze liet weten geen gronden aanwezig te achten voor strafonderbreking.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie en het MDO van de locatie Zoetermeer hebben negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat er volgens de medisch adviseur geen medische noodzaak is.
De medisch adviseur heeft aangegeven dat er geen geobjectiveerde somatische of psychische redenen zijn om strafonderbreking aan klager te verlenen.
Het Openbaar Ministerie heeft zich van advies onthouden.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een in Noorwegen opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaar en zes maanden met aftrek, wegens een drugsdelict. Sinds 2 november 2011 ondergaat klager de gevangenisstraf in het kader van de WOTS in Nederland. De wettelijk vroegst
mogelijke datum van invrijheidstelling valt op of omstreeks 22 december 2017. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van vier dagen en in totaal 63 dagen vervangende hechtenis op grond van de Lex Mulder te ondergaan.

Op grond van artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de
inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Twee eerdere beroepen van klager tegen afwijzing van een verzoek om strafonderbreking zijn ongegrond verklaard, RSJ 13 maart 2015, 15/461/GV en RSJ 9 november 2015, 15/2674/GV.
Klager heeft vervolgens opnieuw gevraagd om strafonderbreking. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Staatssecretaris wederom de medisch adviseur om advies gevraagd.
Op 28 juli 2015 is na uitgebreid onderzoek en gesprekken met klager en zijn behandelaars, waaronder de behandelend inrichtingspsycholoog en na consult door de inrichtingspsychiater, door de medisch adviseur aangegeven dat er geen reden was voor
detentieongeschiktheid of strafonderbreking en geconcludeerd dat er behandelmogelijkheden zijn voor klager in detentie en dat klager wellicht kan worden gemotiveerd om alsnog bepaalde behandelingen te accepteren. De medisch adviseur heeft op 1 oktober
2015 op basis van klagers medisch dossier geoordeeld dat er geen wijzigingen waren opgetreden in de geobjectiveerde somatische of psychische situatie van klager en er geen reden was om aan klager strafonderbreking te verlenen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat de Staatssecretaris niet van de genoemde adviezen van de medisch adviseur heeft mogen uitgaan. Dat uit een door klager overgelegd document volgt dat door de inrichtingspsycholoog met de
medisch adviseur is besproken of plaatsing in een FPA met enkelband een mogelijkheid zou zijn, maar dat klager bij wijze van uitzondering al eens eerder op basis van artikel 15, vijfde lid, Pbw in een FPA is geplaats en dat de selectiefunctionaris niet
opnieuw een uitzondering wilde maken, doet hier niet aan af.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt noch is sprake van strijd met de wet of andere in de inrichting
geldende regelgeving. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Voor zover klagers beroep betrekking zou hebben op zijn detentie(on)geschiktheid en/of beslissingen/verzoeken op grond van artikel 15, vijfde lid, of artikel 43, derde lid, Pbw is dit in de onderhavige procedure niet aan de orde.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven