Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1346/GA, 29 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:29-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1346/GA

betreft: [klager] datum: 29 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 maart 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 juli 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.A. Blok. De directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn heeft schriftelijk laten weten niet ter
zitting te zullen verschijnen.
Op verzoek van de beroepscommissie heeft de directeur het geluidsbestand van het opgenomen telefoongesprek aan de beroepscommissie ter beschikking gesteld. Klager en zijn raadsvrouw zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf d.d. 23 januari 2015 van 14 dagen opsluiting in een strafcel wegens betrokkenheid bij de invoer van mobiele telefoons;
b. het op 27 januari 2015 niet in de gelegenheid te zijn gesteld om te douchen en de tanden te poetsen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
A. Klager ontkent stellig dat hij betrokken is geweest bij de poging tot invoer van de mobiele telefoons. De personeelsleden die zeggen de stem van klager te hebben herkend, zijn niet opgeleid of getraind tot het herkennen van stemmen. Het horen van
een
stem over de telefoon of op een bandje verschilt in wezen van het daadwerkelijk spreken met de betreffende persoon. Verder is niet duidelijk hoeveel personeelsleden het betrof en of ook allen tot dezelfde conclusie kwamen dat het klagers stem was.
Klager is destijds verteld dat zijn stem is herkend, omdat het de stem van een Antilliaan zou zijn. Op de luchtplaats waren op dat moment zo’n 30 Antillianen aanwezig. Klager wordt vaker met twee andere gedetineerden verward aan de hand van zijn stem.
De directeur heeft geen onderzoek gedaan. Zo zijn er geen gedetineerden als getuigen gehoord. Er is evenmin gekeken naar het kaartnummer van de telefoonkaart en of dit de kaart van klager zou zijn.
Op de luchtplaats zijn vier telefoons aanwezig. Klager belt hier wel eens mee, maar op de betreffende dag niet. Voor de ontvangst van de telefoonkaart moet worden getekend. Ook moet er een code worden ingevoerd die bij de kaart hoort. Uit de stukken
blijkt niet dat de directeur heeft onderzocht of de kaart bij klager hoort en zo niet bij wie wel. Klager heeft ook na afloop van dit incident niets gehoord over welke gedetineerde opdracht heeft gegeven. De telefoons zijn aangetroffen bij een Irakese
gedetineerde.
B. Wat betreft het niet kunnen wassen en tandenpoetsen, merkt klager op dat hij die betreffende ochtend een woordenwisseling had met een bewaarder. Daarna kon hij zich niet meer wassen of zijn tanden poetsen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
A. Toen was geconstateerd dat er een pakketje over de muur was gegooid, zijn alle gedetineerden van de luchtplaats verwijderd en gefouilleerd. Het pakketje met de telefoons is bij een Irakese medegedetineerde aangetroffen. Het vermoeden bestond dat hij
niet verantwoordelijk was voor het bestellen van de telefoons. Er is daarom vrijwel direct besloten de gesprekken uit te luisteren die vlak voor het incident zijn gevoerd met de telefoons op de luchtplaats. Het telefoongesprek is met een genummerde
telefoonkaart grotendeels in het Antilliaans gevoerd vanaf één van de telefoons op de luchtplaats. Klager is van Antilliaanse afkomst. De gesprekken zijn eerst beluisterd door een medewerker van de afdeling Veiligheid. Toen bleek dat in een van deze
gesprekken inderdaad de opdracht werd gegeven het pakketje over de muur te gooien. Twee personeelsleden die veel contact met klager hebben gehad, hebben onafhankelijk van elkaar aangegeven de stem van klager te herkennen van de opname. De stem is goed
hoorbaar. Er zijn geen personeelsleden geweest die een andere naam hebben genoemd. Een telefoonkaart kan niet gekoppeld worden aan één specifieke gedetineerde. Het nummer kan door verschillende gedetineerden zijn gebruikt. Telefoonkaarten worden
onderling uitgewisseld of overgenomen van gedetineerden die de inrichting inmiddels hebben verlaten. Gedetineerden kunnen in het bezit zijn van meerdere kaarten. Dat maakt het lastig onderzoek te doen.

3. De beoordeling
a.
Op grond van artikel 51, eerste lid jo. Artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur aan een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen, indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de
inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
Op grond van het vijfde lid van voornoemd artikel 51 kan geen straf worden opgelegd, indien de gedetineerde voor vorenbedoelde feiten niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

De beroepscommissie is van oordeel dat het onderzoek naar het voorval en met name naar het telefoongesprek onvoldoende waarborgen biedt voor een betrouwbare uitkomst. Meegedeeld wordt dat twee personeelsleden onafhankelijk van elkaar de stem hebben
herkend en dat anderen niet een andere naam hebben genoemd. Niet beschreven wordt op welke wijze deze onafhankelijkheid is gerealiseerd, of zij Antilliaans spraken en onder welke omstandigheden andere personeelsleden het gesprek hebben beluisterd. Ook
is niet onderzocht of het personeel heeft gezien dat klager vanaf de luchtplaats heeft gebeld en of zijn telefoonkaart is gebruikt voor het telefoongesprek, daargelaten dat dit vanwege mogelijke onderlinge ruil geen sluitend bewijs zou hoeven te zijn.
Ten slotte wordt niet ingegaan op het gegeven dat het pakketje bij een Irakese gedetineerde is aangetroffen.
Voor zorgvuldiger onderzoek was alle aanleiding gelet op klagers stellige ontkenning op enige wijze betrokken te zijn geweest bij het invoeren van de mobiele telefoons, zijn verklaring dat zijn stem vaker wordt verward met de stemmen van twee andere
medegedetineerden en de aanwezigheid van een groot aantal Antillianen op de luchtplaats.
Mitsdien is de beroepscommissie van oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat klager verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gevonden pakketje met de mobiele telefoons. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De uitspraak van
de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en stelt deze vast op € 140,=.

B.
De beroepscommissie is van oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op dit onderdeel van het beklag heeft beslist. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft beklagonderdeel a gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 140,=.
Zij verklaart het beroep wat betreft beklagonderdeel b ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 29 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven