Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2969/GA, 27 november 2015, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2969/GA

betreft: [klager] datum: 27 november 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Hullegie, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 augustus 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsvrouw mr. E. Hullegie en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2015, gehouden in de p.i. Lelystad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van 14 dagen opsluiting in een strafcel ingaande 31 mei 2015 in verband met klagers betrokkenheid bij het openbreken en binnendringen van het kantoor van het afdelingshoofd.

De beklagrechter heeft het beklag formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Klager betwist dat hij zou hebben ingebroken dan wel schade zou hebben aangebracht aan de kamer van het afdelingshoofd. Hem is dan ook ten onrechte een disciplinaire straf voor de duur van 14 dagen opgelegd. Volgens de directeur is sprake van vier
ondersteunende verklaringen van medegedetineerden. Verwezen wordt naar RSJ 4 oktober 1984, A118/84. In tegenstelling tot wat de directeur heeft aangevoerd is niet uit te sluiten dat deze vier gedetineerden juist door de hectische situatie in staat zijn
geweest om kort een en ander te bespreken en hun verklaringen op elkaar af te stemmen. Bovendien ontbreken nadere gegevens van deze getuigen, evenals de verklaringen. De vraag blijft dan ook wat deze getuigen exact hebben verklaard. Verwezen wordt naar
RSJ 29 juli 2015, 15/1346/GA. Ook in klagers geval wordt niet beschreven op welke wijze de onafhankelijkheid van de vier gedetineerden is gerealiseerd. Ook is niet duidelijk geworden onder welke omstandigheden deze verklaringen zijn opgemaakt. Daar
komt
bij dat normaliter niet zomaar wordt uitgegaan van de betrouwbaarheid van gedetineerden. De strafoplegging is enkel gebaseerd op onbetrouwbare verklaringen van medegedetineerden. Voor zorgvuldiger onderzoek was alle aanleiding gelet op klagers stellige
ontkenning op enige wijze betrokken te zijn geweest bij het incident. Verwezen wordt naar RSJ 29 juli 2015, 15/1346/GA. In eerste instantie heeft klager niet direct aan willen geven te weten wie de daders zouden zijn van de inbraak en de schade aan de
kamer van het afdelingshoofd. Later heeft klager dit aan een piw-er doorgegeven. Klager ging er vanuit dat zijn verhaal zou worden doorgegeven aan de directeur. Dit is echter niet gebeurd. Opgemerkt dient te worden dat klager vlak voor het incident met
verlof zou gaan. De vraag is waarom klager dit verlof op het spel zou zetten.
Het had op de weg van de directeur gelegen om nader onderzoek te doen bijvoorbeeld door het uitlezen van camerabeelden. Verwezen wordt naar RSJ 7 juni 2007, 06/3323/GA. Ook is uit het dossier niet te herleiden dat aangifte is gedaan. Dit is merkwaardig
gelet op de ernst van het incident. Niet voldoende is komen vast te staan dat klager verantwoordelijk kan worden gehouden voor diefstal en/of schade aan de kamer van het afdelingshoofd. Niet gesproken kan worden van bewijs dat klager heeft ingebroken.
De straf is disproportioneel.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
De directeur kan zich verenigen met de beslissing van de beklagrechter. Er is zorgvuldig onderzoek gedaan naar de betrokkenheid van klager. Er zijn in totaal 20 gedetineerden gehoord. Vier gedetineerden hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat
klager degene was die verantwoordelijk was voor het openbreken en binnentreden in het kantoor van het afdelingshoofd. De vier verklaringen zijn aannemelijk geacht omdat de gedetineerden uit eigen waarneming een verklaring van gelijke strekking hebben
afgelegd zonder dat zij vooraf de mogelijkheid hadden om hun verhalen op elkaar af te kunnen stemmen. Dit omdat de gedetineerden direct na het incident zijn ingesloten en niet bij of naast elkaar in een cel zaten op de afdeling. Uit nader onderzoek
zijn
geen signalen gekomen dat de vier gedetineerden als onbetrouwbaar dienden te worden bezien in het licht van de door hun afgelegde verklaringen. Voorts is door de piw-er die als eerste ter plaatse was geconstateerd dat onder andere klager boven bij het
kantoor van het afdelingshoofd was.
Er is voldoende aannemelijk gemaakt dat klager betrokken was bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde en de veiligheid in de inrichting. Aldus kan hij verantwoordelijk worden geacht voor de inbraak in het kantoor van het afdelingshoofd. Dit is als
een buitenproportioneel ernstig feit aan te merken. Op dit kantoor bevinden zich zeer privacy- gevoelige gegevens zowel van gedetineerden als het personeel. Daarnaast zijn in dit kantoor goederen opgeslagen die in beslag zijn genomen. Geconstateerd is
dat ook daadwerkelijk door de aanwezige papieren en spullen is gegaan. Dit brengt de orde, rust en veiligheid in gevaar. Daarnaast is er schade aan de deur toegebracht. De duur van de disciplinaire straf is derhalve passend en niet onredelijk en
onbillijk.

3. De beoordeling
In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is het volgende opgenomen. Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de gedetineerde mede. Op grond van artikel 51, eerste lid, van de Pbw kan de directeur wegens het begaan van feiten
als
bedoeld in artikel 50, eerste lid, een disciplinaire straf opleggen.

De beroepscommissie is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager betrokken is geweest bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting. Zij neemt hierbij in aanmerking het verslag van 30 mei 2015
waaruit
naar voren komt dat twee piw-ers een knal van boven horen komen. Piw-er R rent direct naar boven en ziet meteen dat het rooster uit de deur van het kantoor is getrapt en dat er door de papieren en spullen op het kantoor is gegaan. De personen die nog
boven waren, waaronder klager, zijn ingesloten in de keuken. De andere gedetineerden zijn direct ingesloten op cel. De directeur heeft nader onderzoek gedaan en 20 gedetineerden gehoord. Vier gedetineerden hebben onafhankelijk van elkaar uit eigen
waarneming verklaard dat klager degene was die verantwoordelijk was voor het openbreken en binnentreden van het kantoor van het afdelingshoofd. De beslissing van de directeur om een disciplinaire straf op te leggen is derhalve niet onredelijk of
onbillijk. Dit geldt niet voor de strafduur. De beroepscommissie acht oplegging van de straf voor de maximale duur van 14 dagen in dit geval disproportioneel en zal het beroep gegrond verklaren voor zover de straf de duur van zeven dagen te boven gaat.
Aan klager zal een tegemoetkoming van €70,= worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor wat betreft de oplegging van de disciplinaire straf en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij verklaart het beroep gegrond voor zover de disciplinaire straf de duur van zeven dagen te boven gaat, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 70,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 27 november 2015

secretaris voorzitter

Naar boven