Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4393/TA, 10 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:10-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4393/TA

betreft: [klager] datum: 10 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend namens

het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 20 november 2014 van de beklagcommissie bij de inrichting, op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 januari 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. A.R. Ytsma, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker en [...], manager
Behandelhuis.

Klager heeft afstand gedaan van het recht ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de derving van inkomsten door klager na de invoering in de inrichting van een nieuw beloningsysteem.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, de beslissing vernietigd, het hoofd van de inrichting opgedragen een nieuwe beslissing te nemen en heeft geen tegemoetkoming toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van het hoofd van de inrichting en klager
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beloningsysteem is met ingang van 1 juni 2014 gewijzigd vanwege een vermindering van de financiële middelen voor de dagbesteding door het wegvallen van een substantieel deel van de ESF-subsidie en een aanpassing van de tarieven die de inrichting
van
het Ministerie ontvangt voor dagbesteding. Voorheen werd
€ 330.000,= subsidie ontvangen en thans € 150.000,=.
In de oude regeling was opgenomen dat van verpleegden werd verwacht dat zij minimaal tien uur en maximaal twintig uur per week aan het activerend dagprogramma (dat zijn opdrachten/werkzaamheden in het kader van de behandeling) zouden deelnemen. Als een
verpleegde hiertoe niet in staat werd geacht, dan ontving hij een aanvullende vergoeding (van 75% van het uurloon) voor het aantal uren dat hij arbeidsongeschikt was (aangevuld tot 20 uur per week). In de nieuwe regeling is bewust gekozen voor een
andere benadering, teneinde werk op maat te kunnen aanbieden. Per verpleegde die geschikt is voor het verrichten van werkzaamheden wordt gekeken naar zijn vermogen te werken en aan de hand daarvan wordt bepaald tot hoeveel uur deelname aan het
activerend dagprogramma de verpleegde in staat kan worden geacht. Er geldt geen maximum aantal uren per week meer. De thans geldende ministeriële regeling schrijft weliswaar voor dat een verpleegde die als ongeschikt voor het verrichten van
werkzaamheden in het kader van de behandeling wordt aangemerkt, maar op zichzelf wel bereid is die werkzaamheden te verrichten, een uitkering ontvangt van tenminste 70% van hetgeen hij had kunnen verdienen in het geval van gehele geschiktheid, maar
het is niet mogelijk op voorhand te bepalen hoeveel een verpleegde had kunnen verdienen in het geval van gehele geschiktheid, zodat het evenmin mogelijk is op voorhand uit te rekenen hoeveel 70% daarvan zou zijn. De ministeriële regeling is sterk
verouderd en praktisch niet uitvoerbaar. Om die reden is gekozen voor een vast maandelijks bedrag van € 75,=, bestaande uit € 25,= per maand ter compensatie van de ingevoerde wijzigingen en € 50,= per maand uitkering voor verpleegden die ongeschikt
zijn
werkzaamheden te verrichten. Wel wordt erkend dat een spanningsveld bestaat tussen dit beloningsysteem en de ministeriële regeling.
Hetgeen de beklagcommissie overweegt over de zogenaamde ‘maatman’ gaat niet op voor tbs-inrichtingen. Gezien de patiëntenpopulatie binnen een tbs-setting dient deze term, alsmede de term ‘ongeschiktheid’, op een heel andere wijze te worden ingevuld dan
die begrippen in de vrije maatschappij hebben.
Verpleegden ontvangen naast loon of een uitkering ook nog zak- en kleedgeld, alsmede een vergoeding voor resocialisatie. Zij hebben dus voldoende inkomsten. Het nieuwe beloningsysteem stimuleert verpleegden deel te nemen aan werkzaamheden in het kader
van hun behandeling.
De ministeriële regeling ziet overigens niet op ziekte van korte duur. Met een griepje is een tbs-gestelde niet ongeschikt voor het verrichten van werkzaamheden. Dat is pas het geval, naar de maatstaf die de inrichting hanteert, bij uitval van minimaal
een maand vanwege somatische en/of psychische klachten.
Het behandelplan vermeldt de mate van geschiktheid/draagkracht om werkzaamheden te verrichten. Dit wordt elk half jaar vastgesteld in een multidisciplinaire bespreking. De maandelijkse inzetbaarheid van een verpleegde kan verschillen en de roosters
worden daaraan aangepast. Indien een verpleegde minder dan vijf uur kan werken, wordt hij als ongeschikt aangemerkt.
Het nieuwe beloningsysteem is besproken met de patiëntenraad. Er is ook overleg geweest met andere tbs-inrichtingen, maar er heeft geen afstemming met die inrichtingen plaatsgevonden.
Klager verricht(te) werkzaamheden in het kader van zijn behandeling. Dit is opgenomen in zijn behandelplan.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen
standpunt als volgt toegelicht.
De ministeriële regeling is thans geldend recht. Als de inrichting meent dat de regeling is verouderd, dan moet de regelgever aangespoord worden de regeling te wijzigen. Het nieuwe beloningsysteem van de inrichting is in strijd met de ministeriële
regeling en heeft geen rechtskracht. Zie de Memorie van toelichting bij artikel 46, tweede lid, van de Bvt, Tekst & Commentaar (artikel 46 Bvt) en de uitspraak van de beroepscommissie van 3 september 2014 (kenmerk 14/2126/TA). Arbeidsongeschikte
tbs-gestelden dienen een uitkering van 70% van de vergoeding te ontvangen welke zij zouden ontvangen bij algehele geschiktheid. De ministeriële regeling maakt bovendien geen onderscheid tussen kortdurende en langdurende ongeschiktheid.
Het nieuwe beloningsysteem zorgt voor enorme verschillen in inkomsten tussen verschillende verpleegden. Een verpleegde die kwakkelt met zijn gezondheid wordt ernstig door het nieuwe systeem benadeeld. Verpleegden hebben voorts het geld hard nodig voor
resocialisatie, verloven en sparen.
Klager is nu al € 800,= misgelopen. Voor hem is dat een gigantisch bedrag. Klager heeft een niertumor en zal worden opgenomen in het Martini-ziekenhuis.

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft klager terecht ontvankelijk verklaard in zijn beklag, nu dit ziet op het mogelijk in strijd met de Regeling beloningsysteem verpleegden van 18 oktober 2000 (nr. 5054167/00/DJI) afschaffen van een uitkering van 70% van het loon
bij ongeschiktheid werkzaamheden te verrichten.

De Regeling beloningsysteem verpleegden betreft een regeling van de (toenmalige) minister van Justitie ter aanvulling van het Model huisregels justitiële tbs-inrichtingen met “Hoofdstuk 18 Beloningsysteem verpleegden”. Dit houdt onder meer het volgende
in:
Het hoofd van de inrichting kan verpleegden opdrachten/werkzaamheden in het kader van de behandeling laten verrichten. In het beloningsysteem van de inrichting wordt vermeld welke beloning daaraan is gekoppeld. Voor iedere verpleegde wordt vastgesteld
in hoeverre deze in staat is opdrachten/werkzaamheden te verrichten in het kader van zijn behandeling. De betrokken verpleegde kan in dit verband door het hoofd van de inrichting hetzij als ‘geschikt’ hetzij als ‘ongeschikt’ voor het verrichten van
dergelijke opdrachten/werkzaamheden worden aangemerkt. Deze ‘geschiktheid’ of ‘ongeschiktheid’ wordt in het verplegings- en behandelingsplan opgenomen. Indien een verpleegde als ongeschikt is aangemerkt, maar hij op zichzelf wel bereid is
opdrachten/werkzaamheden in het kader van de behandeling te verrichten, geldt als uitgangspunt dat hij een uitkering krijgt van ten minste 70% van hetgeen hij had kunnen verdienen in het geval van gehele geschiktheid.

Het op 1 juni 2014 in de inrichting in werking getreden, gewijzigde beloningsysteem houdt onder meer het volgende in:
- verlaging van het uurloon van € 2,50 naar € 2 per uur;
- geen uitbetaling van ziektegeld (in de oude situatie was dat 75%
van de gemiddelde verdiensten over de laatste drie maanden);
- geen uitbetaling van aanvuluren bij beperkte arbeidsongeschiktheid (in de
oude situatie was dat 75% van het uurloon x het aantal uren dat de patiënt
arbeidsongeschikt was);
- uitbetaling van een vaste vergoeding van € 25,= per maand ter compensatie
van bovengenoemde wijzigingen.

Bij de toepassing van het nieuwe beloningsysteem wordt in de inrichting onderscheid gemaakt tussen patiënten die als ‘geschikt’ voor het verrichten van opdrachten/werkzaamheden in het kader van de behandeling worden aangemerkt en patiënten die in dat
verband als ‘ongeschikt’ worden aangemerkt. Bij de laatste groep wordt gedacht aan o.a. ernstige decompensatie bij psychotische patiënten of patiënten met een (chronisch) somatische aandoening waardoor zij langdurig niet in staat zijn werkzaamheden te
verrichten. Die ‘ongeschiktheid’ wordt elk half jaar tijdens de MDB (multidisciplinaire bespreking) beoordeeld.
Indien een patiënt als ‘geschikt’ wordt aangemerkt, dan wordt beoordeeld in welke mate hij kan deelnemen aan het activerend dagprogramma (waarmee wordt gedoeld op de opdrachten/werkzaamheden in het kader van de behandeling). Hierbij wordt rekening
gehouden met de draagkracht/draaglast van de betrokkene.
Een patiënt die als ‘ongeschikt’ is aangemerkt, maar op zichzelf wel bereid is opdrachten/werkzaamheden in het kader van de behandeling te verrichten, ontvangt € 50,= per maand (naast de hiervoor reeds genoemde vaste maandelijkse vergoeding van €
25,=).

De beroepscommissie is, met de inrichting, van oordeel dat de Regeling beloningsysteem verpleegden voor wat betreft de ‘ongeschiktheid’ tot het verrichten van werkzaamheden geen betrekking heeft op ziekte van korte(re) duur. De ‘geschiktheid’ of
‘ongeschiktheid’ moet immers in het verplegings- en behandelingsplan worden opgenomen, hetgeen duidt op psychische en/of somatische aandoeningen van zodanige aard dat zij de behandeling van de verpleegde wezenlijk raken. Dit laat overigens onverlet dat
de inrichting een interne regeling kan treffen met betrekking tot uitbetaling van een bedrag bij kortdurende ziekte, maar de Regeling beloningsysteem verpleegden noopt daar niet toe.

Ten aanzien van de bij ‘ongeschiktheid’ door de inrichting te betalen vergoeding van € 50,= merkt de beroepscommissie op dat die niet overeenstemt met de Regeling beloningsysteem verpleegden, die immers als uitgangspunt voorschrijft dat de uitkering
70%
bedraagt van hetgeen de verpleegde had kunnen verdienen in het geval van algehele geschiktheid. De beloningsregeling van de inrichting is daarmee in zoverre in strijd. De door de inrichting aangevoerde omstandigheid dat het niet mogelijk is op voorhand
te bepalen hoeveel een verpleegde had kunnen verdienen in het geval van gehele geschiktheid omdat dit per verpleegde verschilt, zodat niet kan worden vastgesteld hoeveel 70% daarvan zou bedragen, doet aan voorgaand oordeel niet af. De Regeling
beloningsysteem verpleegden noodzaakt niet tot een op de individuele verpleegde afgestemde vaststelling van het aantal uren dat deze ‘geschikt’ of ‘ongeschikt’ zou zijn, terwijl de inrichting er voorheen, derhalve vóór de invoering van het nieuwe
beloningsysteem, kennelijk zonder dat dit veel problemen opleverde, van uitging dat verpleegden minimaal tien en maximaal twintig uur per week aan het activerend dagprogramma konden deelnemen.
De beroepscommissie heeft er begrip voor dat de inrichting passende maatregelen moet treffen om het hoofd te bieden aan de aanzienlijke vermindering van de haar verstrekte financiële middelen, maar het is aan de wetgever de Regeling beloningsysteem
verpleegden aan te passen en niet aan de inrichting of de beroepscommissie de werking daarvan te beperken.

De beroepscommissie acht, met de beklagcommissie, geen termen aanwezig aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu de rechtsgevolgen van de ongegrondverklaring van het beroep nog ongedaan gemaakt kunnen worden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling/wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 10 maart 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven