Onderwerp: Bezoek-historie

39 Richtlijnen voor de inrichting, beveiliging en controle v.d. machine-installaties bij 0-mans bezetting, meer-motoren
Geldigheid:01-06-1986 t/m 30-04-2000Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


RICHTLIJNEN VOOR HET INRICHTEN, BEVEILIGEN EN CONTROLEREN VAN MACHINE-INSTALLTIES BESTEMD VOOR 0-MANS WACHTBEZETTING AAN BOORD VAN SCHEPEN VOORZIEN VAN EEN MEER-MOTOREN INSTALLATIE VOOR DE VOORTSTUWING WAARBIJ HET VERMOGEN VAN DE AFZONDERLIJKE MOTOREN MEER DAN 750 KW BEDRAAGT

39.00 Algemene bepalingen


A. HOOFDMOTOREN MET VASTE SCHROEF (VEN) afstandbediening van hoofdmotoren inbegrepen)
B. HOOFDMOTOREN MET VERSTELBARE SCHROEF(VEN) (afstandbediening van hoofdmotoren inbegrepen)
C1-C2 ZUIGERKOELING HOOFDMOTOREN (indien afzonderlijk systeem)
D1-D2 CILINDERKOELING HOOFDMOTOREN
E1-E2 SMERING HOOFDMOTOREN
F1-F2 KRUKKAST-, SPOELLUCHTRUIMTE BRANDSTOF- EN SMEEROLIELEIDINGEN EN BEVEILIGING TEGEN EEN TE HOOG TOERENTAL HOOFDMOTOREN
G1-G2 BRANDSTOFKLEPKOELING HOOFDMOTOREN (indien afzonderlijk systeem)
H1-H2 ZOUTKOELWATER HOOFDMOTOREN
I1-I2 SMEEROLIE UITLAATGASSENTURBINES HOOFDMOTOREN (indien afzonderlijk systeem)
J1-J2 BRANDSTOF HOOFDMOTOREN (indien zware brandstof)
K1-K2 BRANDSTOF HOOFDMOTOREN (indien lichte brandstof)
L1-L2 SPOELLUCHT OF OPLAADLUCHT HOOFDMOTOREN
M1-M2 AANZETLUCHT (omkeerbare motoren)
N1-N2 AANZETLUCHT (niet omkeerbare motoren)
O1-O2 REDUCTIEKASTEN (indien van afzonderlijk smeersysteem voorzien als dan niet gecombineerd met keerkoppelingen)
P1-P2 SCHAKELBARE FRICTIE-, HYDRAULISCH- OF ELECTRISCHE KOPPELINGEN
Q1-Q2 ASLEIDING(EN)
R. HULPMOTOREN
S. SMERING HULPMOTOREN
T. CILINDERKOELWATER/LUCHTKOELING HULPMOTOREN
U. ZOUTKOELWATER HULPMOTOREN
V. STOOMTURBINE (voor generator aandrijving)
W. ELEKTRISCHE GENERATOR (gedreven door hulpwerktuigen of voortstuwingswerktuigen)
X. DWARSSCHEEPSE SCHROEFAANDRIJVING(EN)
Y. BRANDSTOF HULPMOTOREN (indien zware brandstof)
Z. BRANDSTOF HUKPMOTOREN (indien lichte brandstof)
AA. OLIEGESTOOKTE KETEL(S) EN AFVOERGASSENKETEL(S) (al dan niet gecombineerd)
BB. THERMISCH VLOEISTOFINSTALLATIE(S)
CC. VERDAMPERINSTALLATIE(S)
DD. SMEEROLIECENTRIFUGE(S), BRANDSTOFCENTRIFUGE (S) EN VOORWARMERS
EE. INCINERATOR ( S)
FF. REGELMEDIA (t.b.v. afstandsbedieningen hoofdmotoren en voor essentiele regelsystemen)
GG. STUURMACHINE
HH. BILGEPEIL
II. ALARM- EN OPROEPSYSTEEM(EN)
JJ. BRANDMELD- EN BRANDBLUSSYSTEEM(EN)

C1 t/m Q1 VOOR HOOFDMOTOREN WAARVAN DE VERSCHILLDENDE LEIDINGENSYSTEMEN NIET GESCHEIDEN VAN ELKAAR ZIJN UIGEVOERD.

Nadere uitleg van de indeling C1 - C2 t/m Q1 - Q2.

Met de leidingsystemen welke onder C1 t/m Q1 zijn opgenomen worden die systemen bedoeld waarbij elke motor of elke motorinstallatie op een eigen koel-, smeer-, of brandstofsysteem. Met de leidingsystemen welke onder C2 t/m Q2 zijn opgenomen worden die systemen bedoeld waarbij elke motor of elke motorinstallatie op een eigen koel-, smeer-, of brandstofsysteem. Indien bij een machinekamerinrichting is gekozen voor gescheiden- en niet- gescheiden systemen mag voor het syteem het van toepassing zijnde deel van de richtlijnen worden gehanteerd m.a.w. de mogelijkheid is open gelaten zowel van het deel onder C1 t/m Q1, als van het deel onder C2 t/m Q2 gebruik te maken.

n.b.
Wanneer in deze richtlijn wordt verwezen naar artikelen in Bijlagen van het Schepenbesluit 1965 zijn deze bijgevoegd.

39.01 Definities


Centrale post = die plaats waar het (de) hoofdalarmpaneel (len) is (zijn) geplaatst.
Manoeuvreerstand in M.K.=die plaats waar de voortstuwingswerktuigen kunnen stand in M.K. worden bediend.
H= hoog alarm
HH= extra hoog alarm
L = laag alarm
LL = extra laag alarm

39.03 Alle in deze richtlijnen voorgeschreven alarmen moeten als volgt worden gesignaleerd:


3.1 hoorbaar en indien nodig zichtbaar overal in de machinekamer;
3.2 hoorbaar in de hut van de dienstdoende wachtofficier;
3.3 hoorbaar in de daarvoor in aanmerking komende verblijven.

Aanvullende regels, of wanneer tevens de brug gealarmeerd moet worden, zijn in paragraaf 6 en in de kolom ”opmerkingen” nader omschreven. Wanneer een alarm na een bepaalde tijd niet wordt geaccepteerd moet het voorgeschreven algemeen wtk-alarm in werking treden en de brug worden gealarmeerd.

39.04


De geluidbronnen van de diverse alarm- en oproepsystemen moeten duidelijk kunnen worden onderscheiden.
Waar dit onderscheid niet voldoende bereikt kan worden is het toegestaan om, met uitzondering van het CO2/Halon alarm, een gemeenschappelijke geluidbron toe te passen, aangevuld met een lichttableau op de daarvoor in aanmerking komende plaatsen waarop zichtbaar de oorzaak wordt aangegeven die de geluidbron doet functioneren.
Indien de hoorbaarheid van een geluidbron onvoldoende is, moet
met uitzondering van het CO2/Halon alarm - bovendien gebruik worden gemaakt van een of meer zwaailichten.

39.05 De uitvoering van de alarminstallatie in de machinekamer moet voldoen aan het gestelde in art.51 van Bijl. II S.B. ¿65.


Bovendien moet voorzover van toepassing eveneens aan het navolgende worden voldaan:

5.1. Het (de) hoofdalarmpaneel (len) moet (en) worden opgesteld op de centrale post. In afwijking hiervan kunnen voor wat betreft de uitvoering en de plaats andere alarmsystemen na goedkeuring hiervan worden geaccepteerd; alle in deze richtlijn voorgeschreven alarmsignaleringen moeten hoorbaar en zichtbaar op het (de) hoofdalarmpaneel (en) worden weergeven;
indien dit zichtbaar maken plaatsvindt op een beeldscherm dan moet aan het navolgende worden voldaan;
beeldschermen op centrale post in tweevoud uitvoeren; of de mogelijkheid om door een eenvoudige handeling het beeldscherm door een reserve te vervangen; of opstelling van lokale beeldscherm of alarmpanelen in de machinekamer.

Wanneer de centrale post zich op de brug bevindt dan moeten naar op de brug aanwezige beeldschermen bovendien een of meerdere beeldschermen of alarmpanelen in de machinekamer zijn aangebracht; de aansturing van het beeldscherm moet op ten minste twee van elkaar onafhankelijke wijzen kunnen geschieden indien niet is voorzien in een van de centrale verwerkingseenheid (C.V.E.) onafhankelijk werkende alarmering.
De sensors en bijbehorende bedrading mogen in enkelvoud zijn uitgevoerd; bij een bewaking van de machinekamerinstallatie vanaf de brug moet na het opkomen van een alarm tevens de vereiste te nemen aktie op het beeldscherm verschijnen; in plaats hiervan kan een systeem worden aanvaard waarbij deze aktie door b.v. het intoetsen van een code wordt opgeroepen; het uitvallen van het beeldscherm op de brug mag het in werking treden van die alarmen welke verband houden met het verminderen of het uitvallen van het voortstuwingsvermogen niet verhinderen; kortstondig onderbreken van de voedingsspanning mag niet leiden tot afwijkingen in de aflezing of het buiten bedrijf stellen van de alarmsiganlering.

5.2. Op het (de) hoofdalarmpaneel (en) moet een zichtbaar indicatie aangeven dat spanning aanwezig is.

5.3. Door middel van oplichtende signalen moet worden aangegeven welk alarm is opgetreden. Hiervoor kan desgewenst een verlichte tekst worden toegepast. Ook kan het alarm op een andere goed te keuren wijze worden weergegeven.

5.4. Voor een verzamelalarm van een plaatselijk alarmpaneel (sub-paneel) behorende bij een bepaalde installatie (b.v. ketelinstallatie e.d.) kan worden toegestaan dat slechts het eerste alarm het hoofdalarmpaneel activeert. Tevens kan worden toegestaan dat uitsluitend die alarmen welke op zo”n plaatselijk alarmpaneel worden aangegeven ook aldaar kunnen worden geaccepteerd, mits de overige alarmen van het (de) hoofdalarmpaneel (en er niet door worden beinvloed. Beveiligingssystemen van een dergelijke installatie moeten altijd blijven functioneren.

5.5. Alarm- en beveiligingscircuits moeten gescheiden worden uitgevoerd. Het gebruik van gemeenschappelijk sensoren voor alarm- en beveiligingscircuits kan in bepaalde gevallen worden toegestaan. Waar in deze richtlijn een automatische stopfunctie is vereist, moet een uitsluitend voor dit doel bestemde sensor worden toegepast. Alarmcircuits moet zoveel mogelijk volgens het ”ruststroomprincipe” worden uitgevoerd. Breuken in kabels en defecte sensoren moeten zoveel mogelijk worden gealarmeerd. Beveiligingscircuits moeten zoveel mogelijk volgens het ”arbeidsstroom-principe” worden uitgevoerd. Indien volgens het ”arbeidsstroom-principe” uitgevoerd moet ten minste de voeding worden bewaakt. Sterk aanbevolen wordt tevens het circuit op draadbreuk te bewaking. Alle alarmcircuits moeten kunnen worden getest tijdens normaal bedrijf.

5.6. De hiervoor in aanmerking komende alarmen moeten vertraagd worden uitgevoerd. Het onnodig inwerking komen van een alarm tijdens manoeuvreren moet worden voorkomen. Deze situatie doet zich met name voor bij door de voorstuwingsinstallatie (s) aangedreven pompen.

39.06 Uitvoering van alarminstallatie (s) op de brug.


6.1. Voor de in deze richtlijnen voorgeschreven zichtbare en hoorbare alarmen die naar de brug moeten worden doorgegeven, moeten op de bedieningslessenaar de volgende signaleringen aanwezig zijn.
6.1.1. rode indicatoren of een andere goed te keuren weergave welke op de brug niet gedimd of uitgeschakeld mogen/mag worden, voor:
6.1.1.1. de storing in het afstandbedieningssysteem van een voortstuwingsinstallatie; (indien gescheiden uitgevoerd, per voortstuwingsinstallatie);
6.1.1.2 de opdracht `terug naar een minimum rotatiefrequentie” of ”spoedstand terugnemen”, vermogen verminderen of indicatie dat bovenstaande automatisch is uitgevoerd; (indien de verschillende systemen gescheiden zijn uitgevoerd: per motor of per voortstuwingsinstallatie);
6.1.1.3 de automatische stop van een of meer hoofdmotoren, reductiekast (en), het uitvallen van de schakelbare koppeling(en) of keerkoppeling (en) met het opschrift ”installatie onklaar”;
6.1.1.4 de alarmen waarvoor in de ”opmerkingen” is voorgeschreven dat deze naar de brug gemeld moeten worden:
6.1.1.5 alle overige alarmen in de machinekamer (s), anders dan die genoemd in 6.1.1.1, 6.1.1.3, 6.1.1.4, bij voorkeur door middel van een groepsalarm, dat vertraagd moet worden doorgemeld. Van deze eis kan, indien de bedrijfsvoering aan boord dit wenselijk zou maken, de machinekamer vanaf een centrale plaats op de brug wordt beoordeeld, en dit tevens uitdrukkelijk door de eigenaar wordt gewenst, worden afgezien.

6.2 Bij acceptatie van een der alarmpunten, genoemd onder 6.1.1.1,6.1.1.2, 6.1.1.3 en 6.1.1.4 op de plaats waar het (de) hoofdalarmpaneel (en) is (zijn) opgesteld, moet dit teruggemeld worden naar de brug door een toestand-verandering van het zichtbaat signaal, welke afwijking van het onder 6.1.1 gestelde, na acceptatie wel gedimd, maar niet mag worden uit geschakeld;

6.3. een indicatie, welke niet kan worden uitgeschakeld maar wel mag worden gedimd, moet aangeven dat de alarminstallatie is ingeschakeld;

6.4. de in 6.1.1 genoemde zichtbare alarmen moeten vergezeld gaan van een hoorbaar signaal. Dit hoorbare signaal mag op de afzet, mits elk volgend inkomend alarm direct weer kan aanspreken.

39.07 Veiligheidskontroleklok voor de wachtofficier (V.K.W.)


7.1. Een V.K..W. moet worden geinstalleerd ter bescherming van de dienstdoende wachtofficier wanneer deze zich alleen in de machinekamer.
7.2. De V.K.W. moet een looptijd hebben van ten minste 30 minuten. Gedurende deze looptijd moet de V.K.W. op elk moment door de dienstdoende wachtofficier door middel van een reset-knop op de ”centrale post” in de 0-stand kunnen worden teruggesteld. Meerdere reset-knoppen verspreid over de machinekamer zijn toegestaan. Indien de V.K.W. niet wordt teruggesteld moet deze na ± 27 minuten een eerste hoorbaar waarschuwingssignaal geven in de machinekamer.
7.3. Bij een 1-mans wachtbezetting moet de V.K.W. continue in werking zijn.
7.4. Bij een onbemande machinekamer moet de V.K.W. in ”stand-by-0” positie staan en alleen dan in werking worden gesteld indien:
7.4.1. een alarm de aanwezigheid van een dienstdoende wachtofficier vereist, in welk geval de V.K.W. automatisch door het optredende alarm of door de acceptatie daarvan, werking wordt gesteld. Wanneer de wachtofficier de machinekamer verlaat moet hij de V.K.W. weer in de ”stand-by- 0” positie terugstellen door middel van een of meer knoppen buiten de machinekamer nabij de toegang (en) welke normaal gebruikt wordt (worden);
7.4.2. de dienstdoende wachtofficier om andere redenen, bijvoorbeeld voor periodieke ronden, de machinekamer betreedt, in welk geval de V.K.W. door de wachtofficier voor het betreden van de machinekamer moet worden gestart. Wanneer de wachtofficier de machinekamer verlaat moet hij de V.K.W. weer in de ”stand-by-0” positie terugstellen door middel van een of meer knoppen buiten de machinekamer nabij de toegang (en) welke normaal gebruikt wordt (worden).

39.08 Algemeen.


Indien als volgt van het in werking treden van een beveiliging, een werktuig of meer gedeelte van de installatie tot stand wordt gebracht, moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat de gehele installatie buiten werking wordt geteld. Dit geldt in het bijzonder bij het uitvallen van de voortstuwingsinstallatie, in welke geval het hulpbedrijf zoveel mogelijk gewaarborgd moet blijven. Indien blokkeringen, als gevolg van een black-out, het opnieuw starten van de hoofdmotor verhinderen nadat de normale bedrijfstoestand is teruggekeerd, moeten deze blokkeringen op de brug kunnen worden geheven.
Bij het uitvallen van een regelsysteem moet de installatie in een veilige toestand blijven. Bij het terugkomen van de boordnetspanning na een ”black-out” moeten alle voor de voortstuwing, besturing en navigatie benodigde installaties automatisch weer in bedrijf komen. Bedieningslessenaars op de brug moeten zijn voorzien van een dimbare verlichting voor de instrumenten.

De installatie moet zodanig zijn uitgevoerd, dat in geval van storing in de afstandsbediening van de hoofdmotor of de automatisering van de machinekamerinstallatie het bedrijf met de hand op redelijke en verantwoorde wijze kan worden gevoerd. Overigens moet de installatie tevens voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk E van bijlage II van het Schepenbesluit 1965. Afwijkende installaties zoals bijvoorbeeld diesel-elektrische voortstuwing afzonderlijk worden beoordeeld.

Waar in deze richtlijn wordt vermeld:
.1 ”terug naar een minimum rotatiefrequentie” moet bij verstelbare schroefinstallatie worden gelezen: ”spoedstand terugnemen”. Indien de rotatiefrequentie van de hoofdmotoren niet op de brug regelbaar is.
2. ”Installatie naar een veilige toestand brengen”, betekent deze opmerking voorzover toepasselijk:
a. rotatiefrequentie of vermogen naar een minimum, automatisch of met de hand (naar keuze); of
b. automatische stop; of
c. automatische ontkoppeling van een motor wanneer meerdere motoren op een schroefas werken.

Indien gekozen wordt voor een automatische stopfunctie, moet tevens het ”algemeen wtk-alarm” worden geactiveerd.

Waar in de kolom opmerkingen is voorgeschreven ”afleesbaar op de plaats waar in de M.K. kan worden gemanoeuvreerd”, is het toegestaan de vereiste gegevens bij gebruik van een beeldscherm op dit scherm weer te geven.

39.09 Keuren en beproeving.


Bescheiden welke ter keuring moeten worden ingediend zijn vermeld in de Bekendmaking aan de Scheepvaart no.187/1983.
De installatie zal op de een te houden proeftocht moeten worden aangeboden voor beproeving door of namens de Inspectie voor de Scheepvaart, Hoofd van het district waaronder het schip ressorteert. Nadat is gebleken dat de machineinstallatie bevredigend functioneert en geheel of vrijwel geheel of vrij van alarmen is, moet gedurende een periode van vier tot zes uur varen een onbemande machinekamer worden gesimuleerd.
Gedurende deze beproevingsperiode zal, wanneer bepaalde ingrepen nodig zijn, dit zo mogelijk na overleg vooraf of door informatie hierna met de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie worden opgenomen.
Tijdens bovengenoemde periode mogen slechts de noodzakelijk vereiste personen in de machinekamer zijn e.e.a. in overleg met ambtenaar van de scheepvaartinspectie. Alle tijdens de beproevingsperiode doorkomende alarmen moeten worden genoteerd, zo mogelijk met de oorzaak van het alarmeren. Na vier tot zes uren simulatie van een onbemande machinekamer moeten de navolgende manoeuvres met de hoofdmotor worden uitgevoerd:

A. rotatiefrequentie van hoofdmotor(en) terugbrengen van volle kracht naar halve kracht vooruit; hierna met tussenpozen van circa 3 tot 5 minuten;
b. stoppen van hoofdmotoren;
c. langzaam achteruit;
d. half achteruit;
e. langzaam vooruit;
f. langzaam achteruit;
g. stop;
h. langzaam vooruit en opvoeren naar volle kracht vooruit;
i. een ”black-out” proef te houden, waarbij zonder ingrijpen in de machinekamer, na enige rijd manoeuvreren vanaf de brug weer mogelijk moet zijn.

Het uitvoeren van de ”black-out” proef moet een asgenerator is geinstalleerd, met deze asgenrerator in bedrijf plaatsvinden.
De wijze waarop de ”black-out” proef wordt uitgevoerd moet in overleg met de toezichthoudend ambtenaar worden vastgested.
Na de proeftocht zal de toezichthoudende ambtenaar middels een schriftelijk proeftocht-verslag zijn bevindingen, via het Districtshoofd, aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie melden.
Afhankelijk van de rapportering van bovengenoemde proeftocht zal worden bepaald of het schip in aanmerking kan komen om te varen met een 0-mans wachtbezetting en een daarbij behorende minimum machinekamerbezetting.
In het bevestigende geval zal een ”lijst van voorgeschreven bemanning” waarop de gevraagde wachtbezetting en de daarbij behorende minimum sterkte machinekamerbezetting is aangegeven, worden uitgereikt.
Naar boven