Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0322/GB, 14 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:14-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/322/GB

betreft: [klager] datum: 14 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 7 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.D.Haytink, namens

[...], geboren [...]1961, verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 februari 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. G.D. Haytink, op 22 maart 2002 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 21 december 2001 gedetineerd. Na een verblijf op de Landelijke afzonderingsafdeling De Schie te Rotterdam, is hij op 4 februari 2002 geplaatst in de EBI.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI als volgt toegelicht.
Hij begrijpt niet waarom hij in de EBI moet verblijven. Hij heeft geen vijanden. Hij vindt het erg vervelend dat hij niet met zijn familie mag communiceren. Ook wordt het hem niet toegestaan om brieven te sturen om bepaaldedocumenten op te vragen die hij nodig heeft bij zijn verdediging. Klager krijgt vaak documenten toegestuurd die hij niet begrijpt. Ook de beslissing om hem in de EBI te plaatsen is niet vertaald en niet in het Spaans voorgelezen.Hij zou graag zijn documten in het Spaans ontvangen, omdat hij nu vaak stukken ondertekent waarvan hij de inhoud niet kent.
Uit een document van een bureau uit Colombia dat zich bezighoudt met mensenrechten blijkt dat klager bij dat bureau niet bekend staat als een paramilitair of iemand die deel uitmaakt van de guerrilla. Hij heeft geen strafblad.Verder bezit klager een document van het gemeentehuis dat te vergelijken is met een verklaring van goed gedrag. Hieruit blijkt dat hij niet deelneemt aan de guerrilla en deze ook niet financiert. Er staat wel dat hij gezocht wordtvoor een delict tegen de overheid, maar dat gaat om een lening die hij niet heeft kunnen terugbetalen aan de bank. Hij was niet in staat om de belasting te betalen.

Door de raadsvrouw van klager is het volgende aangevoerd.
Het belangrijkste argument van het openbaar ministerie is dat klager als een belangrijk man binnen de criminele organisatie moet worden beschouwd, omdat hij in Colombia woont. Volgens het openbaar ministerie is het een feit vanalgemene bekendheid dat in dergelijke organisaties de Colombianen die in Colombia wonen hiërarisch boven de mensen in Nederland staan. Klager heeft echter de afgelopen drie en een half jaar regelmatig in Nederland verbleven, waarvanhij twee jaar (tot april 2001) zelfs hier heeft gewoond. Ook zijn vrouw en vier kinderen hebben hier anderhalf jaar gewoond. Uit het dossier blijkt dat klager de afgelopen jaren heeft geprobeerd zich met zijn gezin in Equador,Spanje en Nederland te vestigen. Hieruit blijkt dat hij dus niet is geworteld in Colombia.
In Equador heeft klager zakelijke activiteiten ontplooid in de bouw om een legaal verblijf voor hem en zijn gezin te regelen. Hij heeft geen illegale activiteiten verricht. Een uitleveringsverzoek van Equador is daarom niet teverwachten.
De politie heeft klager tijdens het verhoor op 10 januari 2002 voorgehouden dat zij denken, op basis van telefoongesprekken, dat hij geld heeft gekregen van een aantal medeverdachten in Nederland om een aantal zaken in Zuid-Amerikate regelen. Dit duidt erop dat de politie haar eigen stelling, dat klager een belangrijk man was in de organisatie, niet gelooft, omdat hij dan als hooggeplaatst man geld zou hebben gegeven aan anderen om zaken voor hem te regelen.
Uit het dossier blijkt niet dat klager als hoofdverdachte moet worden beschouwd. Met betrekking tot de cocaïnevondst op een boot in Antwerpen blijkt dat de medeverdachten het geld aanleveren en de belangrijke beslissingen nemeninzake de transactie en niet klager. Bij hem zijn geen vuurwapens, cocaïne of grote sommen geld aangetroffen, bij de medeverdachten wel. Voorts is hij niet eerder, in Colombia of elders, met justitie in aanraking gekomen in verbandmet cocaïnehandel.
Klager wordt er van verdacht via een lid contacten te onderhouden met een criminele (paramilitaire) organisatie in Colombia. Dit lid is een man die getrouwd is met een nicht van klager. Hij heeft alleen contact met deze man in defamiliesfeer. Klager heeft geen banden met voornoemde organisatie.
Volgens de officier van justitie is het verdacht dat de echtgenote van klager nog veilig kan wonen in Santa Marta te Colombia. Ook dit zou kunnen duiden op banden met een paramilitaire organisatie. Deze stelling is aantoonbaaronjuist. Santa Marta is een van de grootste steden van Colombia. De veiligheidssituatie is daar sedert een aantal maanden verslechterd omdat twee paramilitaire groeperingen met elkaar strijden om de macht. Het is onjuist dat hetonmogelijk is om er te wonen indien er geen banden zijn met een paramilitaire organisatie. Dit zou betekenen dat alle inwoners banden zouden moeten onderhouden met een dergelijke organisatie. Ook het feit dat er een schietincidentin de buurt van onroerend goed van klager zou hebben plaatsgevonden, betekent niet dat sprake is van betrokkenheid is bij een paramilitaire organisatie. Het gezin van klager verbleef overigens in december 2001 in Bogota.
Klager beschikt niet over voldoende geld en invloed om een ontvluchting te financiëren. Hij heeft geld van een bank moeten lenen om een appartementencomplex te bouwen en heeft moeite met de aflossing van de lening.
In tegenstelling tot wat in de bestreden beslissing staat, heeft klager niet gezegd dat hij geen bezwaar heeft tegen de overplaatsing. Hij heeft gezegd dat hij wilde overleggen met zijn advocaat, wat ook telefonisch is gebeurd. Deraadsvrouw heeft toen gezegd dat zij de volgende dag een en ander met klager zou bespreken met behulp van een Spaanse tolk. Pas daarna zou hij zijn mening kenbaar maken.
Voorts heeft de raadsvrouw mondeling verklaard hetgeen in de aangehechte pleitnotitie staat weergegeven.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de locatie De Schie is aangegeven dat klager op 24 december 2001 door de officier van justitie werd aangeboden om direct vanuit een politiecel te worden geplaatst op de Landelijkeafzonderingsafdeling. Gezien de ernst van de door het openbaar ministerie geleverde gegevens lijkt plaatsing van klager in de EBI voldoende geïndiceerd. Tot die tijd zal hij op de Landelijke afzonderingsafdeling verblijven.

3.3. De selectiefunctionaris, die klager op 16 januari 2002 in de Landelijke afzonderingsafdeling De Schie heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI, heeft het volgende bericht.
Bij klager was zowel verbaal als non-verbaal sprake van een rustige, vriendelijke en ietwat gelaten opstelling. Zowel klager als de selectiefunctionaris hebben tijdens het gesprek contact gehad met de raadsvrouw. Klager reageerdeinhoudelijk op het EBI-voorstel met de opmerking dat hij „rust wilde hebben“ en dat het „hem niets uitmaakte als hij in Vught geplaatst werd“. De vraag of klager zelf het gevoel had gevaar te lopen of te zien, beantwoordde hijontkennend. Hij vroeg wanneer hij weg zou gaan en waar Vught ligt. Klager maakt op het oog bepaald geen stevige of gevaarlijke indruk. Er is sprake van een introverte man met een gelaten opstelling, wat ook door het personeel wordtbevestigd. Indien het Gedetineerden recherche informatie punt (GRIP) de informatie kan bevestigen danwel nader kan onderbouwen, zou er wellicht sprake kunnen zijn van een risico met betrekking tot klager. Volgens deselectiefunctionaris is het raadzaam om klager op de lijst van vluchtgevaarlijken te plaatsen als een gedetineerde die men dient te monitoren tijdens de verdere detentie.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie bleek dat klager onder meer wordt verdacht van (betrokkenheid bij) ernstige delicten die zijn gepleegd in onder andere Nederland, Luxemburg, België,Colombia en Equador. Hij wordt er onder meer van verdacht de leider te zijn van een internationale criminele organisatie die zich bezighoudt met de organisatie van transporten van verdovende middelen.
Klager is eind december 2001 in Nederland aangehouden. Daarbij werden diverse grote partijen verdovende middelen in beslag genomen, alsmede grote geldbedragen in diverse valuta’s en een tiental vuurwapens, waaronder drieautomatische pistoolmitrailleurs. Klager wordt er bovendien van verdacht nauwe contacten te onderhouden met één van de leiders van een (internationale) criminele organisatie die vele leden telt en bekend staat als extreemgewelddadig. Deze organisatie is recentelijk onder meer verantwoordelijk geweest voor een twintigtal doden in de buurt van een onroerend goed in Colombia dat in bezit is van klager. Tevens wordt dezelfde organisatie verdacht van deliquidatie van drie politiefunctionarissen. Óók klager wordt er van verdacht verantwoordelijk te zijn voor een en ander. In Colombia en Equador zijn inmiddels strafrechtelijke onderzoeken gestart inzake de criminele organisatiewaarvan klager deel uitmaakt. Er is inmiddels op gewezen dat de mogelijkheid bestaat dat klager zal worden geconfronteerd met verzoeken tot uitlevering.
Er zijn ambtsberichten binnengekomen met betrekking tot klager waarin onder meer wordt gewezen op de mogelijkheid dat hij zal ontvluchten met gebruik van geweld en met hulp van buitenaf. Een en ander is niet denkbeeldig tegen deachtergrond van het gegeven dat klager over veel macht en aanzien beschikt en het gegeven dat mag worden verondersteld dat hij voldoende financiële middelen heeft om organisatorische invulling te geven aan ontvluchtingvoornemens, zonodig met hulp van buitenaf. Een eventuele poging tot ontvluchting van hem zou gepaard kunnen gaan met de inzet van vuurwapens.
Gelet op de ernst van de delicten van het plegen waarvan klager wordt verdacht, bestaat de mogelijkheid dat hij zal worden geconfronteerd met een lange gevangenisstraf.
Een eventuele ontvluchting van klager zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en leiden tot een ernstig geschokte rechtsorde, mede gelet op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de ernstige delicten van het plegenwaarvan hij, internationaal, wordt verdacht.
Gelet op het vorenstaande adviseerde de EBI-adviescommissie om klager, gehoord de selectiefunctionaris die hem heeft gesproken, over te plaatsen naar de EBI. De selectiefunctionaris heeft dienovereenkomstig beslist.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. Gelet op het delict van het plegen waarvan klager in Nederland wordt verdacht en de informatie over de in Colombia en Equador lopende verdenkingen tegen klager, is de beroepscommissie van oordeel dat klager bij een eventueleontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt.
Zij concludeert dat klager valt in de onder 4.2 genoemde categorie b.
De beslissing tot plaatsing van klager in de EBI is derhalve niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het terzake door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 14 juni 2002

secretaris voorzitter

Naar boven