nummer: 03/335/GB
betreft: [klager] datum: 1 juli 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 11 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op [1961], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 29 januari 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager is op 6 juni 2003 door een lid van de Raad gehoord. Klagers raadsvrouw heeft schriftelijk bericht niet aanwezig te zullen zijn bij het horen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.
2. De feiten
Klager is sedert 21 december 2001 gedetineerd. Na een verblijf op de landelijke afzonderingsafdeling De Schie te Rotterdam, is hij op 4 februari 2002 geplaatst in de EBI.
3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
In de beslissing van de selectiefunctionaris wordt allerlei klager belastende informatie aangedragen. Uit Colombia heeft klager echter documenten ontvangen, die deze belastende informatie ontkrachten. Klager zou graag zien dat dedoor hem bedoelde documenten door de beroepscommissie op waarde worden geschat en gewogen.
Klager geeft aan dat er in zijn zaak meerdere mensen zijn aangehouden. Ook mensen die een groter aandeel in de zaak hadden dan hij. Deze mensen verblijven echter in een gewone gevangenis. Klager heeft het gevoel in de EBI te zijngeplaatst, omdat hij uit Colombia afkomstig is. Hij ervaart dat als discriminatie.
Klager wil de Nederlanse strafzaak geregeld hebben. Zijn kinderen staan thans onder psychiatrische behandeling. Zij kunnen het allemaal niet veel langer aan. Klager hoopt dat zijn zaak snel voor de rechter komt. Zelfs wanneer degevangenispoort zou worden opengezet, zou klager nog niet ontvluchten. Als voortvluchtige kan hij niet leven.
In de EBI wordt klager niet alleen geconfronteerd met een taalbarrière, maar ook overigens is het een hopeloze situatie. Je wordt er gewoon gek van. Het feit dat hij nu in detentie zit, heeft hem, met hulp van God, doen besluitenzijn leven te veranderen. Vroeger dronk hij te veel. Hij zal zijn leven nu gaan veranderen.
Klager besluit met de opmerking dat wat hij heeft gedaan, een plaatsing in de EBI niet rechtvaardigt.
Klagers raadsvrouw heeft nog eens verwezen naar de in het kader van de vorige verlengingsprocedure overgelegde pleitnotitie.
3.2. De directeur van de EBI adviseert klagers verblijf in de EBI, gelet op de redenen die aan zijn plaatsing in de EBI ten grondslag liggen, te verlengen.
3.3. De selectiefunctionaris die klager op 9 januari 2003 in de EBI heeft gesproken in het kader van het verlengingsvoorstel heeft het volgende bericht. Klager heeft het moeilijk in de EBI. Hij begrijpt het systeem niet en voeltzich zeer beperkt in zijn bewegingsvrijheden. Dit klemt te meer omdat klager van oordeel is dat de verhalen op grond waarvan hij in de EBI is geplaatst onjuist zijn.
3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie bleek dat klager onder meer wordt verdacht van (betrokkenheid bij) ernstige delicten die zijn gepleegd in onder andere Nederland, Luxemburg, België,Colombia en Equador. Hij wordt er onder meer van verdacht de leider te zijn van een internationale criminele organisatie die zich bezighoudt met de organisatie van transporten van verdovende middelen.
Klager is eind december 2001 in Nederland aangehouden. Daarbij werden diverse grote partijen verdovende middelen in beslag genomen, alsmede grote geldbedragen in diverse valuta’s en een tiental vuurwapens, waaronder drieautomatische pistoolmitrailleurs. Klager wordt er bovendien van verdacht nauwe contacten te onderhouden met één van de leiders van een (internationale) criminele organisatie die vele leden telt en bekend staat als extreemgewelddadig. Deze organisatie is recentelijk onder meer verantwoordelijk geweest voor een twintigtal doden in de buurt van een onroerend goed in Colombia dat in bezit is van klager. Tevens wordt dezelfde organisatie verdacht van deliquidatie van drie politiefunctionarissen. Óók klager wordt er van verdacht verantwoordelijk te zijn voor een en ander. In Colombia en Equador zijn inmiddels strafrechtelijke onderzoeken gestart inzake de criminele organisatiewaarvan klager deel uitmaakt. Er is inmiddels op gewezen dat de mogelijkheid bestaat dat klager zal worden geconfronteerd met verzoeken tot uitlevering.
Er zijn ambtsberichten binnengekomen met betrekking tot klager waarin onder meer wordt gewezen op de mogelijkheid dat hij zal ontvluchten met gebruik van geweld en met hulp van buitenaf. Een en ander is niet denkbeeldig tegen deachtergrond van het gegeven dat klager over veel macht en aanzien beschikt en het gegeven dat mag worden verondersteld dat hij voldoende financiële middelen heeft om organisatorische invulling te geven aan ontvluchtingvoornemens, zonodig met hulp van buitenaf. Een eventuele poging tot ontvluchting van hem zou gepaard kunnen gaan met de inzet van vuurwapens.
Gelet op de ernst van de delicten van het plegen waarvan klager wordt verdacht, bestaat de mogelijkheid dat hij zal worden geconfronteerd met een lange gevangenisstraf.
Een eventuele ontvluchting van klager zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en leiden tot een ernstig geschokte rechtsorde, mede gelet op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de ernstige delicten van het plegenwaarvan hij, internationaal, wordt verdacht.
Gelet op het vorenstaande adviseerde de EBI-adviescommissie om klager, gehoord de selectiefunctionaris die hem heeft gesproken, over te plaatsen naar de EBI. De selectiefunctionaris heeft dienovereenkomstig beslist.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.
4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Klager is sedert 21 december 2001 gedetineerd en werd op 4 februari 2002 in de EBI geplaatst. Het tegen deze plaatsingsbeslissing gerichte beroep werd bij uitspraak van 14 juni 2002, nr. 02/322/GB, ongegrond verklaard. Daarbij werdoverwogen dat klager bij een eventuele ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, gelet op het delict van het plegen waarvan hij in Nederland wordt verdacht en de informatie over de jegens hem in Colombia enEquador lopende verdenkingen.
Op 23 juli 2002 werd klagers verblijf in de EBI opnieuw verlengd. Bij uitspraak van 8 januari 2003, nr. 02/1616/GB, werd het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij werd geoordeeld dat op grond van de informatie dieten tijde van het nemen van de beslissing voorhanden was, deze beslissing vooralsnog in redelijkheid kon worden genomen.
De beroepscommissie stelt vast dat de informatie over klager door de beroepscommissie, bij afweging van alle belangen en omstandigheden, tot tweemaal toe juist zwaarwegend genoeg is bevonden om tot ongegrondverklaring van klagersberoepen te komen. Zij komt thans tot het oordeel dat deze informatie inmiddels zodanig gedateerd is dat deze informatie niet langer de conclusie rechtvaardigt dat klager als extreem vluchtgevaarlijk moet worden aangemerkt.
De beroepscommissie stelt daarnaast echter vast dat klager in Nederland in eerste aanleg is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf wegens het plegen van ernstige feiten. Tegen de uitspraak in eerste aanleg is beroepingesteld. Zij stelt voorts vast dat sprake is van ernstige verdenkingen jegens klager in het buitenland.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager ook thans nog een onaanvaardbaar maatschappelijk risicoin termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. Klager valt dan ook nog steeds in de onder 4.2 bedoelde categorie b.
Nu niet of onvoldoende is gebleken van contra-indicaties voor voortduring van klagers verblijf in de EBI, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd met de wetis en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 1 juli 2003
secretaris voorzitter