Onderwerp: Bezoek-historie

02 Richtlijnen voor brugbediening aan boord van motorschepen
Geldigheid:01-02-1975 t/m 30-04-2000Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


Niet van toepassing op bestaande schepen met een vermogen van 168,75 kW (225 apk) of minder

2.01 Op de brug moet aanwezig zijn



1.1 Volledige bediening (bij voorkeur door middel van een handel) van de hoofdmotor, tenzij het schip is voorzien van:
a. verstelbare schroefbladen, in welke geval slechts de schroefverstelinrichting ( al of niet gecombineerd met toerenregeling) vanaf de brug behoeft te kunnen worden bediend en de hoofdmotor c.q. schroef, aldaar moet kunnen worden gestopt (aanzetten van de motor niet vereist tenzij uit andere hoofde voorgeschreven).
b. omkeerkoppeling, in welke geval alleen toerenregeling en bediening van de koppeling vanaf de brug moet kunnen geschieden (aanzetten en stoppen van de hoofdmotor niet vereist).

N.B. Indien op de brug het omkeren van de motor c.q. het bedienen van de schroefverstelinrichting of keerkoppeling door middel van een handel geschiedt, moet voor ”vooruit” deze handel naar voren worden bewogen.

1.2 Machine telegraaf In gebruikelijke uitvoering, met dien verstande dat in geval van verstelbare schroefbladen bovendien (bij voorkeur door middel van twee afzonderlijke, geblokkeerde, doch op eenvoudige wijze te deblokkeren velden) hiermede orders moeten kunnen worden gegeven voor ” motor stoppen” en ”motor aanzetten”. Indien op de telegraaf een veld ”brugbediening” aanwezig is, moet dit op overeenkomstige wijze geblokkeerd zijn of zich onmiddellijk naast de ”stop” stand bevinden.

N.B. En machinetelegraaf is niet vereist, indien in de M.K. de voortstuwingsinstallatie niet volledig bedienbaar is ( zie punt 2.1).

1.3 Tachometer hoofdmotor (in geval van een schakelbare koppeling aan te drijven door schroefas), zodanig dat deze gemakkelijk waarneembaar is vanaf de bedieningsplaats voor degene die manoeuvreert. Tachometer uit te voeren voor 2 draairichtingen, behoudens bij de schroef met verstelbare bladen; eventuele kritische toerengebieden aan te geven door een rode sector. In geval dit voor de installatie noodzakelijk wordt geacht kan zowel een door de hoofdmotor als door de schroefas aangedreven tachometer worden verlangd.

1.4 Bij verstelbare schroefbladen: standaanwijzer schroefbladstand waarneembaar op elke bedieningsplaats.

1.5 Aan boord van schepen waar de wachtbezetting in de M.K. uit minder dan 2 man bestaat: alarm door middel van rode lamp, al dan niet knipperend, met zoemer op tenminste:
a. te lage smeeroliedruk hoofdmotor;
b. te hoge koelwatertemperatuur hoofdmotor, bij directe zoutwaterkoeling evt. te lage koelwaterdruk, (bij directe zoutwaterkoeling is geen alarm vereist, indien doorstroming op de brug waarneembaar is);
c. te lage smeeroliedruk tandwielkast en/of omkeerkoppeling (indien voorzien van afzonderlijk smeeroliesysteem);
d. te hoog bilgewaterniveau in de machinekamer;
e. storing in het brugbedieningssysteem indien dit anders dan geheel mechanisch is uitgevoerd;
f. het wegvallen van de versteldruk bij hydraulische verstelbare schroefbladen of omkeerkoppeling.

1.6 De onder punt 1.5 genoemde alarmen dienen zodanig te zijn uitgevoerd dat:
a. Bij voorkeur slechts een gecombineerd alarm per hoofdmotor aanwezig is , met indicatie ”installatie onklaar” .
b. De rode lamp of rood knipperlicht niet gedimd of uitgeschakeld kan worden.
c. Indien gelijktijdig in de M.K. geactiveerde claxon aldaar wordt afgezet (zie punt 2.3) moet door deze handeling tevens de zoemer worden afgezet en het rode licht door een kleur- dan wel toestandverandering (b.v. van rood naar geel of van rood knipperend naar rood constant brandend) een andere presentatie geven ten teken dat het alarm geaccepteerd is.
d. Het ”accepteren” van een alarm mag niet verhinderen dat een ander alarm direct en op dezelfde wijze doorkomt.
e. Een lamp welke niet kan worden uitgeschakeld maar wel mag worden gedimd moet aangeven dat de alarminstallatie ingeschakeld is.
f. De op de brug aanwezige zoemer mag aldaar kunnen worden afgezet doch dient, indien het betrokken alarm in de M.K. niet tijdig wordt geaccepteerd, binnen 90 seconden weer automatisch in werking te treden; indien de omstandigheden aan boord hiertoe aanleiding geven, kan, in overleg met de toezichthoudend ambtenaar van de Scheepvaartinspectie, een langere tijd dan 90 seconden worden toegestaan.
g. Het afdrukken van de zoemer op de brug bij een bepaald alarm mag niet verhinderen dat een ander alarm direct en op dezelfde wijze doorkomt.

1.7 Een afleesmogelijkheid van de druk in de aanzetluchtleiding ( indien de hoofdmotor op de brug aanzetbaar is).

1.8 Visuele aanduiding op brug- dan wel M.K. bediening is ingeschakeld, op de brug d.m.v. lampen: M.K. bediening- wit; brugbediening mogelijk wit, indien toegepast; brugbediening- blauw.

1.9 Het bedienings-controlepaneel moet zijn voorzien van een dimbare afzetbare verlichting.

2.02 Voorzieningen in de machinekamer


2.1 Hoofdmotor: moet in de M.K. kunnen worden aangezet en gestopt. De motor mag bij een schroef met verstelbare bladen alleen kunnen worden aangezet bij schroefspoed ± 0, tenzij ter plaatse waar de motor wordt aangezet een geheel mechanische spoedstand-aanwijzer duidelijk zichtbaar is en bij de aanzetinrichting een instructieplaat is aangebracht waarop is vermeld ” Motor alleen aanzetten bij schroefspoed ± 0”.

Indien omkeerbaar, moet de motor volledig bedienbaar zijn nabij de telegraaf.

Indien voorzien van een omkeerkoppeling moet deze nabij de telegraaf kunnen worden bediend en tevens het toerental van de motor aldaar kunnen worden geregeld.

Volledige bedienbaarheid in de M.K. van een schroefverstelinrichting of omkeerkoppeling is slechts dan niet vereist indien de brugbediening hiervan geschiedt:

hetzij door middel van twee geheel onafhankelijk van elkaar werkende systemen, waarbij op de brug zonder tijdverlies van het ene systeem op het andere kan worden overgegaan, hetzij door middel van een geheel mechanische overbrenging (stangen, draden enz.) en deze zodanig is uitgevoerd dat storing hieraan vrijwel uitgesloten moet worden geacht. In beide gevallen kan ter plaatse van de versan, afhankelijk van de communicatiemogelijkheden met het stuurhuis een rechtstreekse telefoon of spreekbuis naar deze noodbedieningsplaats nodig zijn en zal, in het geval van een verstelbare schroef in elk geval een (eenvoudige) telegraaf naar de bedieningsstand van de motor voor ”stoppen” en ”aanzetten” aanwezig moeten zijn , tenzij een op de brug bedienbare, uitschakelbare koppeling tussen hoofdmotor en schroefas aanwezig is.

2.2 Indien bediening zowel op de brug als in de M.K. kan geschieden: omschakelinrichting voor brug- dan wel M.K.- bediening in de nabijheid van de bedieningsstand. Omschakelinrichting zodanig uit te voeren, dat:
a. overschakelen van brug naar M.K. te allen tijde mogelijk is, onafhankelijk van de stand van de brug -handel;
b. overschakelen van de M.K. naar brug nimmer tot gevolg kan hebben dat tengevolge van dit overschakelen de stuwdruk van de schroef ongewild noemenswaardig wordt gewijzigd;

N.B. Hieraan wordt ook geacht te zijn voldaan indien op de brug een zgn. ”overneem knop” wordt aangebracht. Nadat in de M.K. is overgeschakeld naar de brug dient aldaar een witte lamp te gaan branden met het opschrift ”Brugbediening mogelijk”. Niet eerder dan na het indrukken van de overneemknop mag het mogelijk zijn de motor vanaf de brug te bedienen. Hierbij dient genoemde witte lamp te doven en de blauwe (zie punt 1.8) te gaan branden. Het onder N.B. gestelde is niet van toepassing indien de overbrenging langs geheel mechanische weg geschiedt of het onder b. gestelde op afdoende wijze gewaarborgd is.

c. onopzettelijk overschakelen ( door tegen het omschakelhandel te stoten of dit bij ongeluk vast te grijpen) wordt voorkomen;
d. de motor nimmer gelijktijdig zowel vanaf de brug als in de M.K. kan worden bediend;
e. op alle bedieningsplaatsten duidelijk blijkt, welke bedieningsplaats is ingeschakeld. ( M.K.-bediening; witte lamp; brugbediening- blauwe lamp).

2.3 Akoestisch en visueel alarm op tenminste: De bedrijfsstoringen genoemd onder punt 1.5

N.B. Akoestisch alarm door middel van luide claxon of sirene, duidelijk hoorbaar voor werktuigkundige, ook indien hij zich tijdelijk buiten de M.K. bevindt ( zo nodig extra claxon elders). De claxon moet door middel van een drukknop afzetbaar zijn, waarbij tevens de zoemer op de brug wordt afgezet en de ”alarm geaccepteerd” indicatie op de brug wordt gegeven. Dit mag het opnieuw in werking treden van het alarm door andere oorzaak niet beïnvloeden. Na opheffing van de betrokken storing moet uitschakeling van de claxon voor het betreffende alarmpunt automatisch zijn opgeheven.

Het visueel alarm moet bestaan uit afzonderlijke rode lampen., aangevende door welke oorzaak het alarm in werking is getreden; ook na afzetten van de claxon moet duidelijk blijken, dat de storing nog aanwezig is,. De betrokken rode lamp in de M.K. moet blijven branden, tot de storing is opgeheven (vangschakeling). Bij direct omkeerbare motoren het alarm op de smeeroliedruk zodanig Af te stellen, dat dit niet telkenmale bij het stoppen of aanzetten van de motor in werking treedt. Bij toepassing van een keerkoppeling welke hydraulisch wordt geschakeld, het alarm hiervan zodanig af te stellen, dat dit niet telkenmale bij in- en uitzetten van de koppeling in werking treedt. Waar nodig of gewenst kunnen alarmen via een tijdvertragingsrelais worden geschakeld om onnodige alarmen door de beweging van het schip e.d. te voorkomen.

2.4 Visuele indicatie dat de alarmering is ingeschakeld.

2.5 In de M.K. voorts alle gebruikelijke mano- en thermometers; in geval van hydraulische bediende keerkoppeling of schroefverstelinrichting bovendien manometer op dit hydraulische systeem. In geval van verstelbare schroef bovendien: standaanwijzer nabij bedieningsstand.

2.03 Algemene uitvoering


3.1 Het alarmsysteem en eventuele andere elektrische- of elektronische onderdelen van de afstandsbediening moeten zijn aangesloten hetzij rechtstreeks op een accu batterij hetzij op het hoofdschakelbord. In dit laatste geval moet de uitvoering zodanig zijn, dat bij wegvallen van de netspanning automatisch op hulp- of nooddynamo of accubatterij wordt overgeschakeld.

3.2 De alarminrichting moet kunnen worden beproefd op goede werking door middel van een testknop, bij voorkeur voor elk alarm afzonderlijk; één testknop voor een groep alarmen is toegestaan.

3.3 Indien de brugbediening pneumatisch is uitgevoerd, moet de luchtvoorziening hiervan op tenminste twee wijzen mogelijk zijn ( bijv. 2 reduceerventielen op aanzetluchtvat) en moeten filter en waterafscheider in duplo gemonteerd zijn. Bovendien moet een vorstbeschermer aanwezig zijn.

De energievoorziening bij een elektrische of doorlopend geactiveerde hydraulische bediening vanaf de brug moet eveneens op tenminste twee wijzen zijn gewaarborgd.

3.4 Alarmsystemen en stuursystemen dienen geheel gescheiden te zijn uitgevoerd.

3.5 Alle onderdelen moeten zodanig zijn geconstrueerd, dat zij onder alle bedrijfsomstandigheden, die zich aan boord van een zeeschip kunnen voordoen (trillen, schokken, slingeren, vocht, temperatuur, enz.) storingvrij functioneren.

3.6 Indien de motor beveiligd is, b.v. tegen wegvallen van de smeeroliedruk, moet de alarminrichting waarschuwen, voor deze beveiliging ingrijpt.

Voor bijzondere uitvoeringsvormen kunnen door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie extra voorzieningen worden geëist.
Naar boven