Onderwerp: Bezoek-historie

Bijzondere situatie: hulpbehoevendheid (SB1238)
Geldigheid:07-09-2016 t/m Versie:vergelijk Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel

In beginsel ontstaat geen recht op nabestaandenuitkering en eindigt een bestaand recht op nabestaandenuitkering, als de nabestaande een gezamenlijke huishouding voert of gaat voeren. Op dit uitgangspunt geldt een uitzondering voor het voeren van een gezamenlijke huishouding ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende (zorgrelatie). Voor de Participatiewet geldt ook een dergelijke uitzondering, omdat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding als twee bloedverwanten in de tweede graad een gezamenlijke huishouding voeren omdat bij één van hen sprake is van een zorgbehoefte.

De SVB leidt uit de uitspraak van de CRvB van 21 mei 2014 af dat het begrip zorgbehoefte in de Participatiewet hetzelfde moet worden uitgelegd als het begrip hulpbehoevend in de zin van de Anw.

Onder een gezamenlijke huishouding ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende wordt verstaan:

  • de nabestaande die een gezamenlijke huishouding voert met een hulpbehoevende en de nabestaande of de overleden verzekerde een huishouding is gaan voeren met het doel de hulpbehoevende te gaan verzorgen; of
  • de nabestaande die hulpbehoevende is en een gezamenlijke huishouding voert met een ander en een huishouding is gaan voeren om door die ander te worden verzorgd.

Hulpbehoevende is de persoon die vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen (artikel 1, onderdeel j Anw). De SVB heeft voor de toepassing van het begrip hulpbehoevende, mede op basis van de parlementaire geschiedenis, het volgende beleid vastgesteld.

Als hulpbehoevende wordt aangemerkt:

  • de persoon van wie reeds is vastgesteld dat hij vanwege ziekte of een stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard in aanmerking komt voor duurzame opname in een Wlz-inrichting;
  • de persoon die vanwege ziekte of een stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard duurzaam is aangewezen op dagelijkse hulp bij alle of de meeste algemene dagelijkse levensverrichtingen, of op constant toezicht teneinde mogelijk gevaar voor zichzelf of voor anderen te voorkomen.

De SVB neemt aan dat van duurzaamheid in de hierboven bedoelde zin sprake is bij een medisch stabiele of verslechterende situatie of bij een situatie waarin op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. De SVB zoekt hiervoor aansluiting bij het duurzaamheidscriterium van artikel 4, tweede en derde lid WIA.

Er moet een causaal verband zijn tussen het gaan voeren van de gezamenlijke huishouding en de hulpbehoevendheid. Dit betekent dat betrokkenen de gezamenlijke huishouding moeten zijn gaan voeren juist vanwege de hulpbehoevendheid van een van beiden. Betrokkenen dienen dit aannemelijk te maken. Aan de hand van het medisch dossier van de hulpbehoevende moet kunnen worden vastgesteld dat de vereiste causaliteit redelijkerwijs aanwezig is op het moment dat de betrokkenen een gezamenlijke huishouding gaan voeren.

Bovenstaand beleid over hulpbehoevendheid in het kader van de Anw is van overeenkomstige toepassing voor de Participatiewet, met dien verstande dat dit uitsluitend geldt voor bloedverwanten in de tweede graad.

Ingeval een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende bestaat recht op een inkomensafhankelijke nabestaandenuitkering van 50% van het netto minimumloon. Voor personen die onder het overgangsrecht Anw vallen, geldt dat van deze uitkering een bedrag gelijk aan 30% van het bruto minimumloon vrijgesteld is van vermindering wegens inkomen. Bij een verzoek om toepassing van de regeling inzake de zorgrelatie beoordeelt de SVB de hulpbehoevendheid slechts wanneer de inkomenspositie van de uitkeringsgerechtigde van dien aard is (geworden) dat de uitkering of de verhoging (ten dele) tot uitkering zou kunnen komen. Het met ingang van 1 juli 2015 van toepassing worden van de kostendelersnorm op grond van artikel 17 Anw is niet van invloed op de hoogte van de nabestaandenuitkering in geval van hulpbehoevendheid.

Als twee bloedverwanten in de tweede graad een gezamenlijke huishouding voeren wegens zorgbehoefte van een van beiden, wordt de rechthebbende op een AIO-aanvulling aangemerkt als alleenstaande. De hoogte van zijn AIO-aanvulling is ook afhankelijk van de vraag of hij zijn hoofdverblijf deelt met een of meer kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a Participatiewet. Daarbij geldt dat de bloedverwanten in de tweede graad die een gezamenlijke huishouding voeren wegens zorgbehoefte van een van beiden in beginsel aangemerkt worden als kostendelende medebewoners. Zie SB1292 over toepassing van de kostendelersnorm in de Anw en Participatiewet voor het beleid over kostendelende medebewoners.

Grondslag

artikel 1, onderdeel j, artikel 15 eerste lid, onder d en artikel 16, eerste lid, onder  b Anw en artikel 3, tweede lid, onder a Participatiewet

Besluit beleidsregels SVB 2016

Naar boven