Bekendmaking aan de scheepvaart tot wijziging van Bekendmaking aan de scheepvaart
no. 263/1990 (Materialen voor het vervaardigen van opblaasbare reddingvlotten)
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Gelet op artikel 4, en artikel 30, onderdeel 1.7 en 2, van bijlage
XIA, van het Schepenbesluit 1965;
Maakt bekend:
Artikel I
Bekendmaking aan de scheepvaart no. 263/1990 komt te luiden:
Artikel 1
1. Materialen bestemd voor het vervaardigen van gashoudende
lichamen en vloeren van opblaasbare reddingvlotten moeten bestaan uit een combinatie
van één of meerdere lagen van een weefsel van synthetische garens met één of
meerdere lagen natuurrubber, synthetische rubber of een kunststof met
rubberelastische eigenschappen.
2. Het materiaal moet zo
gelijkelijk mogelijk van kwaliteit zijn.
3. Indien het
materiaal zodanig is samengesteld, dat er bij de verwerking op moet worden gelet
welke zijde aan de buitenkant van het te fabriceren onderdeel komt te liggen, moet
er een duidelijk visueel onderscheid tussen beide zijden van het materiaal zijn. Het
materiaal dat bij het operationeel gebruik van het reddingvlot met het water in
aanraking komt, moet zwart, donkergrijs dan wel donkerblauw van kleur zijn.
4. Iedere rol van het materiaal moet duidelijk zijn
voorzien van de navolgende gegevens:
1. de soort van het weefsel;
2. de soort en het gewicht van iedere rubber-, dan wel
kunststoflaag;
3. het kenmerk van de fabrikant;
4. maand en jaar van de fabricage; en
5. het serienummer van de
rol.
Artikel 2
1. Bij de aanvraag voor een goedkeuring van het materiaal
moeten gegevens worden verstrekt omtrent:
1. de grondstof van het
garen;
2. de titer in deniers van het garen;
3.
het aantal garens van het weefsel per lengte-eenheid in de richting van de schering
en die van de inslag;
4. het gewicht van het weefsel per
oppervlakte-eenheid;
5. de soort van aangebrachte rubber of
kunststoflaag;
6. het gewicht per oppervlakte-eenheid, van de
rubber- of kunststoflaag per zijde, dan wel aan weerszijden van het weefsel;
7. de toegestane gewichtstoleranties per oppervlakte-eenheid van
het afgewerkte materiaal; en
8. de eventuele codering van de
gegevens bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder 1 tot en met 3.
2. Bij de aanvraag voor een goedkeuring moet tevens een monster van het
materiaal, met een lengte van 1,5 m en een breedte gelijk aan de rolbreedte, worden
ingediend.
Artikel 3
Het materiaal moet aan de volgende eisen voldoen:
1. zowel in lengte- als in dwarsrichting moet de treksterkte ten minste 2200 N/50
mm breedte bedragen, te bepalen volgens de norm NEN-ISO 5081;
2.
zowel in lengte- als in dwarsrichting mag de rek bij breuk maximaal 30% bedragen, te
bepalen volgens de norm NEN-ISO 5081;
3. zowel in lengte- als in
dwarsrichting moet de uit de curve gemeten gemiddelde scheursterkte volgens de
inknipmethode ten minste 100 N bedragen, te bepalen volgens de norm DIN 53356;
4. de doorboorsterkte moet ten minste 20 N bedragen, te bepalen
volgens de norm SIS 882221;
5. de uit de curve gemeten gemiddelde
hechting van de rubber- of kunststoflaag op het weefsel moet ten minste 50 N/25 mm
bedragen, te bepalen volgens de norm NEN 5605. Na een kunstmatige veroudering
gedurende 7 etmalen bij 70°C in lucht of gedemineraliseerd water moet de hechting
ten minste 40 N/25 mm bedragen;
6. het materiaal moet na een
bewaarproef van 5 uur bij een temperatuur van -30°C, respectievelijk +66°C, volkomen
soepel zijn;
7. van een dubbel gevouwen proefstuk met een radius
van zes maal de dikte van het materiaal, mag de rubber- of kunststoflaag van de vouw
geen aantasting vertonen na 24 uur bewaren in een ozonkabinet bij een
ozonconcentratie van 25 pphm bij een temperatuur van 40°C, te bepalen volgen de norm
NEN-ISO 1431-1;
8. bij een drukverschil van 1 cm kwikdruk en bij
een temperatuur van 23°C mag de kooldioxide-doorlatendheid van het materiaal ten
hoogste 5000 x 10-10 cm3 kooldioxide (van 0°C en 1 atmosfeer druk) per seconde per
materiaaldikte per cm3 oppervlakte bedragen, te bepalen volgens de methode van
onderzoek nr. 3.12 van het Centrum voor Polymere materialen TNO te Delft; en
9. bij materialen, bestaande uit een weefsellaag die aan beide
zijden voorzien is van een rubber of kunststoflaag mag de laterale
luchtdoorlatendheid ten hoogste 1000 cm3 lucht ( van 0°C en 1 atmosfeer druk) per
uur bedragen over een weglengte van 4 cm en een breedte van 16 cm bij een
drukverschil van 1 atmosfeer, te bepalen volgens de methode aangegeven in Rapport
nr. 133/82 van 24 december 1982 van het Centrum voor Polymere Materialen TNO te
Delft.
Artikel 4
Het ingediende monster moet worden onderworpen aan de
beproevingen, bedoeld in artikel 3. De beproevingen moeten worden uitgevoerd door
het Centrum voor Polymere Materialen TNO te Delft.
Artikel 5
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan opdragen dat door hem
aangewezen monsters uit materialen waaraan een goedkeuring is verleend, periodiek
worden gecontroleerd op gewicht en op een of meer van de in artikel 3 ver- Uit:
Staatscourant 1998, nr. 14 / pag. 94 1 Bekendmakingen aan de scheepvaart melde
specificaties. Deze controle moet worden uitgevoerd door het Centrum voor Polymere
Materialen TNO te Delft. De uit de controle voortvloeiende kosten komen ten laste
van de fabrikant.
Artikel 6
Indien de fabrikant in het buitenland is gevestigd, kan het Hoofd
van de Scheepvaartinspectie toestaan dat de periodieke controle, bedoeld in artikel
5, wordt overgelaten aan de overheid van het betreffende land dan wel aan een door
die overheid erkend onafhankelijk instituut.
Artikel 7
Met de in deze bekendmaking vastgestelde technische normen of
technische eisen worden gelijkgesteld daaraan gelijkwaardige technische normen of
technische eisen, vastgesteld door een andere lid-staat van de Europese Unie dan wel
in een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische
Ruimte.
Artikel II
Deze bekendmaking treedt in werking met ingang van de tweede dag
na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze bekendmaking zal met de toelichting in de
Staatscourant, in de Curaçaosche Courant en in de Landscourant van Aruba worden
geplaatst.
Het Hoofd van
Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.
Toelichting
Deze Bekendmaking aan de scheepvaart strekt tot het opnieuw
vaststellen van Bekendmaking aan de scheepvaart no. 263/1990 (Stcrt. 1990, 200). Het
ontwerp van die bekendmaking werd niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8,
eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen
van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en
technische voorschriften (PbEG L 109)1. Om alsnog aan de verplichting tot
notificatie te voldoen is deze bekendmaking in ontwerp aan de Commissie van de
Europese Gemeenschappen genotificeerd (zie ook kamerstukken II 1996/1997, 25 389).
De tekst van de bekendmaking is identiek aan de tekst van de
oorspronkelijke bekendmaking, behoudens het volgende.
In artikel 7
is een bepaling betreffende wederzijdse erkenning van technische normen en
technische eisen opgenomen.
De ontwerp-bekendmaking is op 18
augustus 1997 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienr.
97/0619/NL), ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de eerdergenoemde
richtlijn nr. 83/189/EEG.
De ontwerp-bekendmaking is op 2 oktober
1997 gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie (notificatienr.
G/TBT/Notif.97.581), ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april
1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische
handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Een aankondiging van de ontwerp-bekendmaking
is gepubliceerd in Stcrt. 1997, 197.
Deze notificaties zijn
noodzakelijk aangezien de bekendmaking technische voorschriften bevat in de zin van
richtlijn nr. 83/189/EEG, zoals gewijzigd, en als bedoeld in voornoemde
overeenkomst. Als technische voorschriften kunnen worden aangewezen de artikelen 1,
3, 4, en 5.
Deze voorschriften, die zonder onderscheid van
toepassing zijn op Nederlandse en ingevoerde materialen voor het vervaardigen van
opblaasbare reddingboten zijn uit hoofde van een doeltreffende bescherming van de
openbare veiligheid en de gezondheid en het leven van personen noodzakelijk. Ook
zijn zij evenredig aan de met deze voorschriften beoogde doelen. Voor zover deze
bekendmaking kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in
de zin van artikel 30 EG-Verdrag bevat, zijn deze derhalve gerechtvaardigd ter
bescherming van de bovengenoemde belangen.
In het kader van de
notificatie ingevolge de richtlijn is in artikel 7 de bovengenoemde bepaling
betreffende wederzijdse erkenning opgenomen met het oog op de geharmoniseerde
toepassing van technische voorschriften. De WTO-notificatieprocedure heeft niet
geleid tot wijziging van de ontwerp-bekendmaking.
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.
1 Laatstelijk gewijzigd bij richtlijn nr. 94/10/EG van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100).
Een bijgewerkte integrale tekst van de richtlijn is
gepubliceerd in PbEG 1997, C 78.