Beleidsregel
In artikel 67 van Verordening (EG) nr. 883/2004 is
bepaald dat een persoon recht heeft op gezinsuitkering voor gezinsleden die in een andere
lidstaat wonen, alsof zij in de voor de kinderbijslag bevoegde lidstaat wonen. Uit onder
meer de arresten Hoever en Zachow, Humer en Slanina van het Hof van Justitie EU blijkt dat
deze gezinsleden hierdoor zelfstandig aanspraak kunnen maken op gezinsuitkeringen in de
bevoegde lidstaat. Naar aanleiding van deze jurisprudentie voert de SVB het volgende beleid.
Voor gezinsleden van een in Nederland verzekerde persoon die in een
andere lidstaat wonen, hanteert de SVB uitsluitend voor het recht op gezinsbijslag de fictie
dat zij in Nederland wonen en op die grond verzekerd zijn voor de AKW. Het aldus ontstane
recht op gezinsbijslag is een zelfstandig recht. Dit gaat niet verloren als de in Nederland
verzekerde persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag,
bijvoorbeeld omdat het kind uitwonend is en de in Nederland verzekerde persoon geen
onderhoudsbijdrage levert. De SVB hanteert voor de toepassing van dit beleid de voorwaarde
dat zowel de buiten Nederland wonende aanvrager als het kind waarvoor kinderbijslag wordt
aangevraagd, gezinslid zijn van de in Nederland verzekerde persoon. Als gezinslid merkt de
SVB in dit verband aan:
de echtgenoot van de verzekerde,
de persoon van wie de verzekerde gescheiden is,
de persoon met
wie de in Nederland verzekerde een eigen kind heeft en
de persoon met wie
de in Nederland verzekerde een gezamenlijke huishouding voert.
Voorts
merkt de SVB als gezinslid aan, elk kind waarvoor de verzekerde recht op kinderbijslag zou
kunnen doen gelden indien aan de in de AKW gestelde voorwaarden zou worden voldaan.
De SVB behandelt het recht op kinderbijslag van een gezinslid van een
Nederlands verzekerde alsof dit recht op grond van ingezetenschap direct aan de Nederlandse
wet is ontleend. Dit betekent onder meer dat de SVB de voorschriften toepast over de
betaling van kinderbijslag zoals neergelegd in artikel 18 AKW (zie SB1095 over
kinderbijslagbetaling binnen een huishouden en SB1096 over kinderbijslagbetaling bij
gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap). Indien een verzekerde een aanvraag
om kinderbijslag bij de SVB indient en uit de aanvraag blijkt dat een gezinslid van de
verzekerde bij voorrang recht heeft op betaling van kinderbijslag draagt de SVB er zorg voor
dat het gezinslid een aanvraag om kinderbijslag indient. Deze beleidsregel vindt
overeenkomstige toepassing in geval in Nederland recht op gezinsbijslagen bestaat voor een
pensioengerechtigde.
Een persoon die in Nederland verzekerd is, ontleent
aan de hiervoor genoemde jurisprudentie van het Hof van Justitie EU geen andere rechten dan
de rechten die deze persoon ontleent aan de nationale wetgeving. Dit betekent dat een in
Nederland verzekerde persoon die niet voldoet aan de voorwaarden voor het recht op
kinderbijslag, geen recht op de betaling van kinderbijslag kan verkrijgen met een beroep op
artikel 60, eerste lid, derde volzin Verordening (EG) nr. 987/2009. Deze bepaling houdt in
dat het bevoegde orgaan van een lidstaat rekening moet houden met een aanvraag voor
gezinsuitkeringen ingediend door een andere persoon dan de uitkeringsgerechtigde als deze
gerechtigde geen aanvraag om uitkering indient. De andere persoon verkrijgt daarmee echter
niet het recht op de uitkering zelf. Wie recht heeft op betaling van de uitkering wordt door
het nationale recht bepaald. De SVB leidt dit af uit het arrest van het Hof van de Justitie
EU van 22 oktober 2015 in de zaak Trapkowski.