Beleidsregel
Schorsing van het recht
De artikelen 76 en 79,
derde lid Vo. 1408/71 en artikel 10, eerste en derde lid en artikel 10bis Vo. 574/72
bevatten anticumulatieregels in geval van internationale samenloop van kinderbijslagen. Bij
de toepassing van deze regels wordt de peildatumsystematiek zoals deze geldt op grond van
artikel 11 van de AKW, niet in aanmerking genomen. Bij internationale samenloop van
kinderbijslagen geldt als hoofdregel dat het land waarin beroepswerkzaamheden worden
verricht bij voorrang kinderbijslag uitbetaalt. Op grond van Besluit nr. 207 van de
Administratieve Commissie moet onder de term ‘beroepswerkzaamheden’ mede worden verstaan een
tijdelijke onderbreking wegens onbetaald verlof voor het opvoeden van kinderen, voor zover
dit verlof volgens de nationale wetgeving gelijkgesteld wordt aan beroepswerkzaamheden.
Bij de beoordeling of sprake is van periodes van onbetaald verlof voor
het opvoeden van kinderen in de zin van Besluit nr. 207 wordt door de SVB aansluiting
gezocht bij hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg. Indien een werkgever in het voordeel van
de werknemer een langere onderbreking van de werkzaamheden toestaat dan de minimale termijn
die is voorzien in de Wet arbeid en zorg, dan beschouwt de SVB deze onderbreking eveneens
als het verrichten van beroepswerkzaamheden, mits uit aantoonbare afspraken tussen werkgever
en werknemer blijkt dat het dienstverband niet is verbroken, hetgeen bijvoorbeeld kan
blijken uit een terugkeergarantie.
Voor de doeleinden van het schorsen
van het recht op uitkering op grond van de artikelen 76 en 79, derde lid, Vo. 1408/71 en van
artikel 10, eerste en derde lid, Vo. 574/72 zijn niet de omstandigheden die zich op de
peildatum voordoen, maar de omstandigheden die zich op enig moment in het desbetreffende
kwartaal hebben voorgedaan, van belang. Dit heeft tot gevolg dat een voorrangsrecht op
kinderbijslag in de zin van artikel 79, lid 3 ontstaat met ingang van het kwartaal waarin de
werkzaamheden worden verricht.
De artikelen 10 en 10bis Vo. 574/72
bevatten de anticumulatieregels in geval van samenloop van kinderbijslag uit de ene lidstaat
op grond van ingezetenschap en een andere lidstaat op grond van werknemers- of
zelfstandigenverzekering. Artikel 10bis Vo. 574/72 regelt welke lidstaat over welke periode
kinderbijslag moet uitbetalen als er met betrekking tot een en dezelfde verzekerde binnen
één kwartaal een wisseling van voorrangsrecht heeft plaatsgevonden. De SVB past dit artikel,
behalve voor zover de betreffende lidstaat zich hiertegen uitdrukkelijk verzet, ook toe in
de situatie dat een aanvang van werkzaamheden van de partner van de werknemer of
zelfstandige de prioriteit doet wisselen. Daarnaast schorst de SVB analoog aan artikel 76,
tweede lid Vo. 1408/71 het recht op kinderbijslag krachtens de AKW indien een andere
lidstaat bij voorrang kinderbijslag moet uitbetalen, terwijl in die andere lidstaat geen
aanvraag is ingediend. Schorsing vindt in de laatstbedoelde situaties evenwel niet plaats
indien het niet indienen van een aanvraag in een andere lidstaat niet verwijtbaar is aan de
belanghebbende. Van dit laatste kan sprake zijn ingeval de belanghebbende door overmacht
niet in staat is een aanvraag in de andere lidstaat in te dienen, of indien de
belanghebbende voor het indienen van zo’n aanvraag afhankelijk is van de medewerking van een
derde en deze derde niet kan worden gedwongen tot het verlenen van medewerking. De SVB acht
laatstbedoelde situatie aanwezig indien sprake is van de beëindiging van een huwelijk of van
een gezamenlijke huishouding.
Aanvullend voordeel
De
bovenomschreven aanwijsregels en anticumulatiebepalingen hebben in beginsel tot gevolg dat
kinderbijslag slechts door de wetgeving van één enkele lidstaat tot uitbetaling kan komen.
Het HvJ EG heeft echter bepaald dat toepassing van de bijzondere aanwijsregels of de
anticumulatiebepalingen niet tot gevolg kan hebben dat de betrokkene het hoogst mogelijke
kinderbijslagbedrag wordt onthouden. Het orgaan van de lidstaat met de hoogste uitkering
dient een aanvulling te betalen ten belope van het verschil tussen het bedrag van de eigen
kinderbijslag en het bedrag dat de andere lidstaat verschuldigd is. Dit principe is thans
opgenomen in de volgende anticumulatiebepalingen: artikel 76, eerste lid, artikel 79, derde
lid Vo. 1408/71 en artikel 10 Vo. 574/72.
De hoogte van de aanvulling
wordt conform artikel 5 van Besluit nr. 150 van de Administratieve Commissie berekend
uiterlijk twaalf maanden nadat is vastgesteld dat recht op kinderbijslag is ontstaan in de
andere lidstaat. Daarna wordt het recht op aanvulling om de twaalf maanden opnieuw
berekend.
Uit de jurisprudentie van het HvJ EG blijkt dat de verplichting
van een lidstaat tot het betalen van een aanvullend voordeel uitsluitend bestaat indien het
pensioen dat, of de uitkering die, uit hoofde van de wetgeving van die lidstaat wordt
betaald, uitsluitend op grond van de wetgeving van die lidstaat is verkregen. Deze beperking
in de verplichting tot het betalen van een aanvullend voordeel geldt zowel in de situatie
waarin het bedrag aan kinderbijslag dat uit een andere lidstaat wordt ontvangen lager is dan
het bedrag aan kinderbijslag uit de eerste lidstaat, als in de situatie waarin het recht op
bijslag in de andere lidstaat eindigt omdat het kind niet meer aan de aldaar geldende
voorwaarden voldoet. De SVB leidt dit af uit de HvJ EG-arresten Bastos Moriana, Gómez
Rodriguez en Martínez Domínguez.
Grondslag
De tekst is afgesloten naar de stand van de wetgeving op 3 maart 2010.
artikel 76, artikel 79, lid 3 Vo. 1408/71, artikel 10, leden 1 en 3 en artikel 10bis,
aanhef onder a en d Vo. 574/72
Besluit beleidsregels SVB 2010