Onderwerp: Bezoek-historie

Samenloop en anticumulatie van nationale en buitenlandse gezinsbijslagen (SB2159)
Geldigheid:17-06-2010 t/m 24-08-2011Versie:vergelijk Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel

Schorsing van het recht

De artikelen 76 en 79, derde lid Vo. 1408/71 en artikel 10, eerste en derde lid en artikel 10bis Vo. 574/72 bevatten anticumulatieregels in geval van internationale samenloop van kinderbijslagen. Bij de toepassing van deze regels wordt de peildatumsystematiek zoals deze geldt op grond van artikel 11 van de AKW, niet in aanmerking genomen. Bij internationale samenloop van kinderbijslagen geldt als hoofdregel dat het land waarin beroepswerkzaamheden worden verricht bij voorrang kinderbijslag uitbetaalt. Op grond van Besluit nr. 207 van de Administratieve Commissie moet onder de term ‘beroepswerkzaamheden’ mede worden verstaan een tijdelijke onderbreking wegens onbetaald verlof voor het opvoeden van kinderen, voor zover dit verlof volgens de nationale wetgeving gelijkgesteld wordt aan beroepswerkzaamheden.

Bij de beoordeling of sprake is van periodes van onbetaald verlof voor het opvoeden van kinderen in de zin van Besluit nr. 207 wordt door de SVB aansluiting gezocht bij hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg. Indien een werkgever in het voordeel van de werknemer een langere onderbreking van de werkzaamheden toestaat dan de minimale termijn die is voorzien in de Wet arbeid en zorg, dan beschouwt de SVB deze onderbreking eveneens als het verrichten van beroepswerkzaamheden, mits uit aantoonbare afspraken tussen werkgever en werknemer blijkt dat het dienstverband niet is verbroken, hetgeen bijvoorbeeld kan blijken uit een terugkeergarantie.

Voor de doeleinden van het schorsen van het recht op uitkering op grond van de artikelen 76 en 79, derde lid, Vo. 1408/71 en van artikel 10, eerste en derde lid, Vo. 574/72 zijn niet de omstandigheden die zich op de peildatum voordoen, maar de omstandigheden die zich op enig moment in het desbetreffende kwartaal hebben voorgedaan, van belang. Dit heeft tot gevolg dat een voorrangsrecht op kinderbijslag in de zin van artikel 79, lid 3 ontstaat met ingang van het kwartaal waarin de werkzaamheden worden verricht.

De artikelen 10 en 10bis Vo. 574/72 bevatten de anticumulatieregels in geval van samenloop van kinderbijslag uit de ene lidstaat op grond van ingezetenschap en een andere lidstaat op grond van werknemers- of zelfstandigenverzekering. Artikel 10bis Vo. 574/72 regelt welke lidstaat over welke periode kinderbijslag moet uitbetalen als er met betrekking tot een en dezelfde verzekerde binnen één kwartaal een wisseling van voorrangsrecht heeft plaatsgevonden. De SVB past dit artikel, behalve voor zover de betreffende lidstaat zich hiertegen uitdrukkelijk verzet, ook toe in de situatie dat een aanvang van werkzaamheden van de partner van de werknemer of zelfstandige de prioriteit doet wisselen. Daarnaast schorst de SVB analoog aan artikel 76, tweede lid Vo. 1408/71 het recht op kinderbijslag krachtens de AKW indien een andere lidstaat bij voorrang kinderbijslag moet uitbetalen, terwijl in die andere lidstaat geen aanvraag is ingediend. Schorsing vindt in de laatstbedoelde situaties evenwel niet plaats indien het niet indienen van een aanvraag in een andere lidstaat niet verwijtbaar is aan de belanghebbende. Van dit laatste kan sprake zijn ingeval de belanghebbende door overmacht niet in staat is een aanvraag in de andere lidstaat in te dienen, of indien de belanghebbende voor het indienen van zo’n aanvraag afhankelijk is van de medewerking van een derde en deze derde niet kan worden gedwongen tot het verlenen van medewerking. De SVB acht laatstbedoelde situatie aanwezig indien sprake is van de beëindiging van een huwelijk of van een gezamenlijke huishouding.

Aanvullend voordeel

De bovenomschreven aanwijsregels en anticumulatiebepalingen hebben in beginsel tot gevolg dat kinderbijslag slechts door de wetgeving van één enkele lidstaat tot uitbetaling kan komen. Het HvJ EG heeft echter bepaald dat toepassing van de bijzondere aanwijsregels of de anticumulatiebepalingen niet tot gevolg kan hebben dat de betrokkene het hoogst mogelijke kinderbijslagbedrag wordt onthouden. Het orgaan van de lidstaat met de hoogste uitkering dient een aanvulling te betalen ten belope van het verschil tussen het bedrag van de eigen kinderbijslag en het bedrag dat de andere lidstaat verschuldigd is. Dit principe is thans opgenomen in de volgende anticumulatiebepalingen: artikel 76, eerste lid, artikel 79, derde lid Vo. 1408/71 en artikel 10 Vo. 574/72.

De hoogte van de aanvulling wordt conform artikel 5 van Besluit nr. 150 van de Administratieve Commissie berekend uiterlijk twaalf maanden nadat is vastgesteld dat recht op kinderbijslag is ontstaan in de andere lidstaat. Daarna wordt het recht op aanvulling om de twaalf maanden opnieuw berekend.

Uit de jurisprudentie van het HvJ EG blijkt dat de verplichting van een lidstaat tot het betalen van een aanvullend voordeel uitsluitend bestaat indien het pensioen dat, of de uitkering die, uit hoofde van de wetgeving van die lidstaat wordt betaald, uitsluitend op grond van de wetgeving van die lidstaat is verkregen. Deze beperking in de verplichting tot het betalen van een aanvullend voordeel geldt zowel in de situatie waarin het bedrag aan kinderbijslag dat uit een andere lidstaat wordt ontvangen lager is dan het bedrag aan kinderbijslag uit de eerste lidstaat, als in de situatie waarin het recht op bijslag in de andere lidstaat eindigt omdat het kind niet meer aan de aldaar geldende voorwaarden voldoet. De SVB leidt dit af uit de HvJ EG-arresten Bastos Moriana, Gómez Rodriguez en Martínez Domínguez.

Grondslag

De tekst is afgesloten naar de stand van de wetgeving op 3 maart 2010.

artikel 76, artikel 79, lid 3 Vo. 1408/71, artikel 10, leden 1 en 3 en artikel 10bis,
aanhef onder a en d Vo. 574/72

Besluit beleidsregels SVB 2010

Wet- en regelgeving

Naar boven