Beleidsregel
De SVB legt de maatregel op over de kalendermaand volgend op de maand waarin zij het besluit heeft genomen. Een maatregel wegens het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal of het niet meewerken aan een taaltoets gaat echter in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de jongere partner niet langer aan zijn verplichtingen voldoet.
Indien de op te leggen maatregel hoger is dan de AIO-aanvulling waarop recht bestaat, legt de SVB een maatregel op die gelijk is aan het bedrag van de AIO-aanvulling waarop per maand recht bestaat.
In geval de betrokkene een verplichting van de derde categorie niet nakomt, hanteert de SVB het beleid dat zij de maatregel over meerdere maanden verrekent, indien het effectueren van de gehele maatregel in een maand niet redelijk is. De SVB gaat ervan uit dat dit het geval is als een betrokkene een AIO-aanvulling ontvangt van ten minste 30% van de toepasselijke bijstandsnorm. In dat geval verrekent de SVB een maatregel van de derde categorie met een duur van een maand over twee maanden, een maatregel met een duur van twee maanden over vier maanden en een maatregel met een duur van drie maanden over vijf maanden. De SVB baseert dit beleid op artikel 47c, zesde lid Participatiewet.
De SVB beëindigt de effectuering van een opgelegde maatregel voor een gedraging van de derde categorie met ingang van de dag dat de jongere partner weer aan zijn verplichtingen voldoet. Hetzelfde geldt in geval de SVB een maatregel heeft opgelegd wegens het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal of het niet meewerken aan een taaltoets. Zie ook SB1324 over hoogte en duur maatregel wegens het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal. Indien de jongere partner op een later moment opnieuw een van de verplichtingen van de derde categorie niet nakomt, telt de opgelegde, maar tussentijds beëindigde maatregel wel mee bij het bepalen van recidive. Indien de jongere partner weer aan zijn verplichtingen voldoet voordat de SVB het besluit over het opleggen van een maatregel bekend heeft gemaakt, ziet zij af van het opleggen van de maatregel.
Uit artikel 47c, vierde lid Participatiewet volgt dat de SVB een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden is opgelegd, uiterlijk drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd moet heroverwegen. De SVB leidt uit de jurisprudentie van de CRvB af (bijvoorbeeld CRvB 7 april 2009) dat een maatregel zolang deze voortduurt, ook na deze wettelijk voorgeschreven heroverweging, periodiek moet worden heroverwogen. De SVB hanteert hierbij naar analogie van artikel 47c, vierde lid Participatiewet een termijn van drie maanden.
De SVB neemt aan dat de herbeoordeling zich beperkt tot de vraag of het redelijk is dat de maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij neemt de SVB de omstandigheden in aanmerking waarin de betrokkene verkeert en de vraag of hij nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.