Beleidsregel
Op grond van artikel 2a, eerste lid van het
Boetebesluit socialezekerheidswetten wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan
worden verweten, beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de betrokkene zijn
verplichting had moeten nakomen. Hierbij hanteert de SVB de volgende - deels aan de
jurisprudentie ontleende - stelregels.
Opzet:
Er is sprake van opzet wanneer het willens en wetens handelen of nalaten leidt tot
het niet of niet behoorlijk nakomen van de mededelingsverplichting.
Grove schuld:
Er is sprake van grove schuld in geval van
een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid. De SVB neemt grove schuld
aan als sprake is van ernstige nalatigheid, ernstige onzorgvuldigheid, ernstige
onachtzaamheid of ernstige roekeloosheid met het gevolg dat de mededelingsverplichting niet
of niet behoorlijk is nageleefd. Daarvan is in ieder geval sprake als betrokkene meerdere
malen een onjuiste opgave doet naar aanleiding van door de SVB gestelde vragen en ook niet
op een andere wijze aan de mededelingsverplichting voldoet.
Verwijtbaarheid:
Er is sprake van verwijtbaarheid als
betrokkene heeft nagelaten om een of meer wijzigingen in de feiten of omstandigheden tijdig
te melden, terwijl hij weet of redelijkerwijs kan en behoort te weten dat deze van belang
zijn voor de hoogte of het recht op uitkering.
Voor het bepalen van
de hoogte van de boete hanteert de SVB tevens onderstaande uitgangspunten om te bepalen of
er sprake is van volledige verwijtbaarheid:
- De SVB deelt bij de toekenning van een uitkering aan de betrokkene mee welke
feiten en omstandigheden hij spontaan aan de SVB moet melden. De SVB gaat er dan ook van uit
dat het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden
van invloed kunnen zijn op de uitkering, tenzij bijzondere omstandigheden op het tegendeel
wijzen,.
- Van de betrokkene kan een redelijke inspanning worden
gevergd om op de hoogte te raken van feiten en omstandigheden bij anderen die van invloed
kunnen zijn op zijn uitkering, zoals de omstandigheden van een uitwonend kind. Het enkele
feit dat die ander de betrokkene niet spontaan van een relevante omstandigheid op de hoogte
heeft gesteld, vermindert niet zijn verwijtbaarheid de als hij deze omstandigheid niet heeft
gemeld.
Verminderde
verwijtbaarheid:
De SVB leidt uit artikel 2a, tweede lid van het
Boetebesluit socialezekerheidswetten af dat in de volgende gevallen in ieder geval
verminderde verwijtbaarheid aanwezig is:
- De betrokkene verkeerde op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen
in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren
en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan zijn verplichting
te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te
rekenen dat de informatie niet tijdig of volledig aan de SVB is verstrekt. Te denken valt
aan een ernstige ziekte of het overlijden van de partner of kinderen van de betrokkene,
onvoorzien ontslag, faillissement of het weglopen van een kind.
- De
betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet
volledig valt aan te rekenen. Hiervan is sprake als de betrokkene vanwege zijn geestelijke
toestand kortstondig administratief onbekwaam is.
- De betrokkene
heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft
anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging
alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd. De SVB
neemt geen verminderde verwijtbaarheid aan als de betrokkene de inlichtingen heeft verstrekt
in het kader van een controle van de SVB.
De SVB acht voorts verminderde verwijtbaarheid aanwezig als er sprake is van een
samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang
beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde
verwijtbaarheid.
Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid
in de volgende gevallen:
- De
betrokkene begrijpt de inhoud van de correspondentie van de SVB niet, bijvoorbeeld omdat hij
de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Van de uitkeringsgerechtigde mag worden verwacht
dat hij zich laat informeren over de betekenis hiervan.
- De
betrokkene is langere tijd niet in staat zijn belangen te behartigen. Van hem mag worden
gevergd dat hij ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt. Laat hij dit na, dan is er
geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.
Ontbreken van verwijtbaarheid:
De SVB acht
in het geheel geen verwijtbaarheid aanwezig als:
- het niet nakomen van een verplichting niet aan de betrokkene kan
worden verweten omdat hij op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen
verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon
behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen
te voldoen. Te denken valt aan een plotselinge ziekenhuisopname van de
belanghebbende.
- de betrokkene binnen vier weken nadat zich een
omstandigheid heeft voorgedaan die hij had moeten melden aan de SVB, bericht van de SVB
ontvangt waaruit hij kan afleiden dat de SVB al van de wijziging op de hoogte is. Betrokkene
kan er dan in redelijkheid van uitgaan dat het niet meer nodig is de SVB op de hoogte te
stellen.
Bewijslastverdeling:
De SVB leidt uit de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 af
dat zij de aanwezigheid van opzet of grove schuld moet bewijzen. De stelplicht en bewijslast
voor strafverlagende omstandigheden ligt bij de betrokkene. Indien de SVB op de hoogte is
van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot matiging van de boete, houdt de SVB
daarmee rekening bij het opleggen van de boete.