Beleidsregel
Indien een ingezetene uit Nederland vertrekt, heeft dit
niet altijd tot gevolg dat de verzekering direct eindigt omdat als uitgangspunt geldt dat de
band met Nederland, na vertrek naar het buitenland, slechts geleidelijk verdwijnt (zie
bijvoorbeeld CRvB 15 juni 1994 en 22 juni 1994). Of de band met Nederland verbroken is,
stelt de SVB vast op basis van het totaalbeeld van de feiten, waaruit in het concrete geval
moet blijken of de betrokkene zijn woonplaats in Nederland heeft opgegeven. De SVB
beoordeelt dit aan de hand van dezelfde criteria als die welke gelden voor ingezetenschap in
Nederland (Zie SB1022 over ingezetene en wonen).
In dit verband
onderscheidt de SVB drie situaties:
- Betrokkene
vertrekt uit Nederland met het voornemen om zich definitief in een ander land te vestigen.
In dat geval geldt dat het ingezetenschap eindigt op de datum volgend op die van het
feitelijk vertrek uit Nederland. Of het vertrek een definitief karakter heeft, moet blijken
uit het totaal beeld van alle relevante omstandigheden.
- Betrokkene
heeft het voornemen om minder dan een jaar buiten Nederland te verblijven. In die situatie
geldt dat het ingezetenschap niet eindigt, mits het - voorgenomen - verblijf buitenslands
bedoeld is tijdelijk te zijn. Of sprake is van een tijdelijk verblijf buiten Nederland van
minder dan een jaar moet blijken uit het totaalbeeld van alle relevante
omstandigheden.
- Betrokkene heeft het voornemen om langer dan een jaar
buiten Nederland te verblijven en het vertrek heeft geen definitief karakter.
In de laatste situatie geldt als uitgangspunt dat naarmate
betrokkene langer buiten Nederland verblijft het waarschijnlijk is dat de band met Nederland
minder sterk wordt. In gevallen waarin het onderzoek naar de feitelijke omstandigheden niet
leidt tot de conclusie dat sprake is van een definitief verblijf in het buitenland beschouwt
de SVB betrokkene het eerste jaar na het feitelijk vertrek uit Nederland (nog) als
ingezetene. Na dat jaar beschouwt de SVB het ingezetenschap als geëindigd, tenzij betrokkene
zelf aantoont dat de feitelijke omstandigheden het (voorlopig) handhaven van het
ingezetenschap rechtvaardigen. Als drie jaar zijn verlopen na de datum van vertrek uit
Nederland, beschouwt de SVB het ingezetenschap zonder meer als geëindigd. De periode van
verblijf buiten Nederland heeft dan zo lang geduurd, dat betrokkene niet langer geacht wordt
een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland te hebben. Slechts in zeer
uitzonderlijke gevallen maakt de SVB op deze regel een uitzondering.
Indien met toepassing van voorgaande beleidsregels op de datum van vertrek uit
Nederland vaststaat dat het ingezetenschap verloren zal gaan, dan merkt de SVB - ongeacht de
vraag of de belanghebbende het voornemen heeft zich permanent in het buitenland te vestigen
- het vertrek uit Nederland direct als definitief aan.
Indien
vreemdelingen naar het buitenland vertrekken, kan dit al eerder dan na ommekomst van de
genoemde termijnen negatieve gevolgen hebben voor de verblijfstitel. Indien de
verblijfstitel komt te vervallen kan de vreemdeling sinds 1 juli 1998 niet meer op grond van
ingezetenschap verzekerd zijn.
Grondslag
De tekst van de beleidsregels Awb en de beleidsregels Overige onderwerpen is afgesloten naar de stand van de wetgeving en de jurisprudentie op 1 november 2014. De tekst van de overige delen van de beleidsregels (het deel AOW, Anw, AKW, OBR, Remigratiewet, MKOB, Regeling niet-KOB-gerechtigden, TOG, TAS en TNS en het deel Internationaal) is niet aangepast.
Besluit beleidsregels SVB 2014