Beleidsregel 
Op de algemene regel dat het huishouden ziet op de feitelijke
        situatie van samenwonen is een uitzondering mogelijk als een verzekerde naar Nederland is
        gekomen en zijn gezin in het land van herkomst woont. De verzekerde kan in dat geval met
        zijn gezin nog één huishouden blijven vormen. Ter beoordeling van de vraag of in de bedoelde
        situatie sprake is van één huishouden hanteert de SVB het volgende beleid. 
Indien een verzekerde naar Nederland is gekomen en zijn gezin in het land van
        herkomst woont, kan hij één huishouden blijven vormen met zijn gezin indien zijn binding met
        het land van herkomst zo sterk is dat hij geacht kan worden daar te lande woonplaats te
        houden. Betrokkene dient dan tevens een voortdurende band met zijn gezin te onderhouden,
        hetgeen moet blijken uit regelmatige contacten. Indien aan deze voorwaarden niet of niet
        langer wordt voldaan, dan is sprake van een ‘breuk’ in het huishouden en worden betrokkene
        en zijn gezin niet geacht één huishouden te vormen. De vraag of het betrokkene kan worden
        verweten dat een breuk met zijn huishouden is opgetreden kan bij de beoordeling van de
        desbetreffende feiten en omstandigheden geen rol spelen (zie hiervoor onder meer de
        uitspraak van de CRvB van 19 juli 2000). 
Aan het voortbestaan van het
        huishouden komt een einde op het moment dat betrokkene als ingezetene van Nederland kan
        worden aangemerkt. Vanaf dat moment staat de sterke binding met Nederland eraan in de weg om
        ook nog woonplaats in het land van herkomst aan te nemen. Op deze regel bestaan twee
        uitzonderingen. 
- Een breuk wordt geacht niet te hebben
        plaatsgevonden indien betrokkene een aanvraag om gezinshereniging heeft ingediend vóór het
        moment waarop hij als ingezetene van Nederland wordt aangemerkt. In deze situatie is de
        beslissing op de aanvraag bepalend voor de vraag of het huishouden blijft voortbestaan.
        Indien afwijzend op de aanvraag wordt beslist, wordt een breuk in het huishouden aangenomen
        vanaf het moment waarop deze beslissing in kracht van gewijsde is
        gegaan.
 - De tweede uitzondering wordt gevormd door de situatie waarin
        ondubbelzinnig vaststaat dat betrokkene een dubbele woonplaats heeft (zie Deel I, §
        2.2.7).
 
In deze uitzonderingssituaties kan niettemin een
        breuk in het huishouden optreden indien betrokkene niet langer regelmatige contacten met
        zijn gezin onderhoudt. 
Aparte vermelding verdient de situatie van de
        asielzoeker die zijn gezin achterlaat in zijn land van herkomst zonder het voornemen
        daarnaar nog terug te keren. In een dergelijke situatie wordt volgens de jurisprudentie van
        de CRvB (zie onder meer de uitspraken van 16 september 1987, 7 december 1988, 27 oktober
        1999 en 5 september 2003) een breuk geacht niet te zijn opgetreden indien betrokkene spoedig
        na zijn aankomst in Nederland de nodige - reële kansen biedende - stappen tot
        gezinshereniging heeft ondernomen. De SVB hanteert hierbij het uitgangspunt dat stappen tot
        gezinshereniging spoedig zijn genomen als deze binnen zes maanden na aankomst in Nederland
        zijn ondernomen. 
Indien een breuk in het huishouden is opgetreden, kan
        het huishouden weer ‘herleven’ indien betrokkene de nodige stappen onderneemt tot
        gezinshereniging. In deze situatie wordt één huishouden aangenomen vanaf het moment dat op
        de aanvraag om gezinshereniging in begunstigende zin is beslist. Als vervolgens niet binnen
        twaalf maanden daadwerkelijk gezinshereniging plaatsvindt, treedt wederom een breuk in het
        huishouden op.