Beleidsregel
Het begrip huishouden is in de AOW, Anw, AKW en TOG niet
gedefinieerd. De SVB heeft op grond van de jurisprudentie de volgende beleidslijn
ontwikkeld. Het begrip ziet op het bestaan van een gezinseenheid, waarbij zowel het element
van gezamenlijk wonen als aspecten van sociale, economische en educatieve binding in
onderlinge samenhang een rol kunnen spelen. Het begrip huishouden is niet beperkt tot de
situatie waarin gehuwde personen of personen tussen wie een familierechtelijke relatie
bestaat samenleven. Ook wanneer tussen personen geen huwelijkse of familierechtelijke
relatie bestaat kunnen deze personen een huishouden vormen (zie onder andere de uitspraak
van de CRvB van 6 december 1985).
Blijkens vaste jurisprudentie van de
CRvB ziet het begrip huishouden op de feitelijke situatie van het samenwonen. Daarbij wordt
als hoofdregel gehanteerd dat van één huishouden sprake kan zijn indien de te beoordelen
persoon op dezelfde plaats woont als waar zijn overige gezinsleden wonen. Bij twijfel of
hiervan sprake is wordt een persoon geacht daar te wonen waar hij het merendeel van de voor
de nachtrust bestemde tijd doorbrengt (ten minste vier nachten per week).
In uitzonderingsgevallen kan een persoon meer huishoudens hebben, bijvoorbeeld in
het geval van meerdere huwelijken, maar dit zal ondubbelzinnig moeten blijken (zie onder
meer de uitspraak van de CRvB van 15 juni 1988).
In de situatie dat een
ouder bij een kind verblijft dat niet tot zijn huishouden behoort, neemt de SVB aan dat de
ouder en het kind een huishouden vormen als de ouder al dan niet onafgebroken 46 dagen of
meer in een kwartaal bij het kind verblijft. Dit huishouden wordt geacht aanwezig te zijn op
de peildatum van het kwartaal waarin het verblijf bij het kind aanvangt. De SVB neemt
eveneens aan dat ouder en kind een huishouden vormen als zij in twee opeenvolgende kwartalen
gedurende een aaneengesloten periode van 46 dagen of meer bij elkaar verblijven. In dit
geval wordt het huishouden niet in aanmerking genomen op de peildatum van het kwartaal
waarin het verblijf bij het kind aanvangt, maar wordt daarmee rekening gehouden op de
peildatum van het daaropvolgende kwartaal. De SVB ontleent de termijn van 46 dagen aan het
beleid betreffende de forfaitaire onderhoudsbijdrage in situaties waarin een ouder bij het
kind verblijft. Uit dat beleid vloeit voort dat een verzekerde een kind volledig onderhoudt
als deze verzekerde ten minste 46 dagen bij het kind verblijft. Hierdoor hoeft de verzekerde
de onderhoudsbijdrage niet aan te tonen. Uit de systematiek van de Algemene Kinderbijslagwet
volgt dat het kind in een dergelijke situatie moet worden aangemerkt als behorend tot het
huishouden van de verzekerde.
Met betrekking tot gedetineerden voert de
SVB het volgende beleid. Als een verzekerde is gedetineerd en zijn kind is in een ander
huishouden ondergebracht, dan behoort het kind tot het huishouden van een ander. Als een
verzekerde korter dan zes maanden is gedetineerd en hij een huishouden achterlaat dat in
stand blijft, dan wordt het kind geacht tot zijn huishouden te behoren. Bij bepaalde
penitentiaire inrichtingen bestaat de mogelijkheid om het kind bij de vrouwelijke
gedetineerde te laten verblijven. In dat geval blijft het kind tot haar huishouden
behoren.
In sommige gevallen is niet op voorhand duidelijk tot welk
huishouden een kind behoort. In dat geval hanteert de SVB het criterium dat het kind behoort
tot het huishouden waar het het merendeel van de voor de nachtrust bestemde tijd doorbrengt
(minimaal vier nachten per week). Bestaat er evenwel een opgelegde of overeengekomen
regeling betreffende opvoeding en verblijf van het kind, dan acht de SVB hetgeen daarover in
de betrokken regeling is geregeld doorslaggevend (zie ook de uitspraak van de CRvB van 29
mei 1991, alsmede Deel I, Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en
co-ouderschap, SB1096).
Een kind wordt ook geacht tot een huishouden te
behoren wanneer het daar normaal deel van uitmaakt maar tijdelijk - bijvoorbeeld vanwege
vakantie of opname in een inrichting of ziekenhuis - elders verblijft. De SVB beschouwt een
verblijf van het kind in een inrichting of ziekenhuis als tijdelijk indien dit verblijf naar
verwachting niet langer dan zes maanden zal duren. Als de opname onvoorzien langer duurt dan
zes maanden, dan wordt het kind na ommekomst van die periode niet meer geacht tot het
huishouden te behoren. Is reeds bij aanvang van de opname bekend dat het verblijf langer dan
zes maanden zal duren dan wordt het kind vanaf de eerste dag geacht niet meer tot het
huishouden te behoren.
Een verblijf van het kind in een instelling
vanwege een verplichte of vrijwillige uithuisplaatsing of vanwege detentie wordt niet als
tijdelijk beschouwd, ongeacht of dit verblijf korter of langer dan zes maanden duurt. Het
kind wordt dan niet geacht tot het huishouden te behoren.
In de situatie
waarin een kind wordt vermist of is ontvoerd zal niet aanstonds duidelijk zijn of het kind
heeft opgehouden te behoren tot het huishouden van de kinderbijslaggerechtigde. De SVB
hanteert in dat geval het beleid dat het kind geacht wordt tot het huishouden van de
gerechtigde te behoren tot zes maanden na de dag van vermissing dan wel ontvoering. Indien
na zes maanden nog geen duidelijkheid is verkregen over de verblijfplaats van het kind,
beëindigt de SVB het recht op kinderbijslag.
Het recht op
ouderdomspensioen, nabestaandenuitkering of halfwezenuitkering kan afhankelijk zijn van de
voorwaarde dat een kind niet tot het huishouden van een ander behoort (artikel 9, eerste
lid, onder c AOW en artikel 14, eerste lid, onder a, en artikel 22, eerste lid Anw). Als het
kind tot het huishouden behoort van de AOW-gerechtigde of nabestaande dan is in ieder geval
aan deze voorwaarde voldaan. De vraag of het kind tevens behoort tot een ander huishouden -
dit kan bij co-ouderschap (zie Deel I, Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens;
echtscheiding en co-ouderschap, SB1096) - is in dat geval niet relevant. Dit blijkt uit de
uitspraak van de CRvB van 28 november 2003.
Als een kind niet tot het
huishouden van de verzekerde of nabestaande behoort, kan bij de toepassing van de AKW en Anw
de vraag rijzen of een kind zelfstandig woont dan wel of het al dan niet behoort tot het
huishouden van een ander. Ter beantwoording van deze vraag hanteert de SVB het volgende
beleid. Kinderen vanaf 16 jaar worden in ieder geval geacht zelfstandig te wonen, indien
zij:
- op kamers bij een hospita wonen:
- samenwonen of;
- over zelfstandige woonruimte
beschikken.
Ook kinderen jonger dan 16 jaar
kunnen zelfstandig wonen. Bij de vraag of dit het geval is wordt door de SVB niet zonder
meer teruggevallen op de hierboven geformuleerde criteria, maar wordt afzonderlijk onderzoek
ingesteld naar de omstandigheden van het geval.
Een kind wordt in ieder
geval geacht tot het huishouden van een ander te behoren indien het kind woont
bij:
- familie;
- de ex-echtgenoot
van de verzekerde;
- de echtgenoot van de verzekerde, waarmee de
verzekerde geen huishouden (meer) vormt;
- een gastgezin.
Voor een kind jonger dan 16 jaar dat niet tot het huishouden
van de verzekerde behoort en niet als eigen, aangehuwd of pleegkind tot het huishouden van
een ander behoort, kan recht bestaan op tweevoudige kinderbijslag indien het kind door of in
verband met het volgen van onderwijs uitwonend is en dat kind door de verzekerde grotendeels
wordt onderhouden. De SVB neemt aan dat er sprake is van een causaal verband tussen het
volgen van onderwijs en het uitwonend zijn indien het kind onderwijs volgt in een internaat.
Dit causaal verband wordt ook aangenomen, indien het internaat niet zelf het onderwijs geeft
maar wel de desbetreffende kinderen verplicht om door het internaat verzorgde
huiswerkbegeleiding te volgen.
Grondslag
De tekst van de beleidsregels internationaal is afgesloten naar de stand van de wetgeving en jurisprudentie op 1 mei 2012. De tekst van de overige delen van de beleidsregels (het deel AOW, Anw, AKW, Remigratiewet, MKOB, TOG, TAS en TNS, en de delen Awb en Overige onderwerpen) is niet aangepast.
artikel 9, eerste lid, onder c AOW, artikel 14, leden 1 en 3, artikel 22, leden 1 en 2
Anw, artikel 7, leden 1 en 3 AKW, artikel 4, eerste lid TOG
Besluit beleidsregels internationaal SVB 2012