Onderwerp: Bezoek-historie

Tot het huishouden behoren (SB1014)
Geldigheid:03-06-2007 t/m 14-06-2008Versie:vergelijk Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel

Het begrip huishouden is in de AOW, Anw, AKW en TOG 2000 niet gedefinieerd. De SVB heeft op grond van de jurisprudentie de volgende beleidslijn ontwikkeld. Het begrip ziet op het bestaan van een gezinseenheid, waarbij zowel het element van gezamenlijk wonen als aspecten van sociale, economische en educatieve binding in onderlinge samenhang een rol kunnen spelen. Het begrip huishouden is niet beperkt tot de situatie waarin gehuwde personen of personen tussen wie een familierechtelijke relatie bestaat samenleven. Ook wanneer tussen personen geen huwelijkse of familierechtelijke relatie bestaat kunnen deze personen een huishouden vormen (zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 6 december 1985).

Blijkens de vaste jurisprudentie van de CRvB ziet het begrip huishouden op de feitelijke situatie van het samenwonen. Daarbij wordt als hoofdregel gehanteerd dat van één huishouden sprake kan zijn indien de te beoordelen persoon op dezelfde plaats woont als waar zijn overige gezinsleden wonen. Bij twijfel of hiervan sprake is wordt een persoon geacht daar te wonen waar hij het merendeel van de voor de nachtrust bestemde tijd doorbrengt (ten minste vier nachten per week).

Met betrekking tot gedetineerden voert de SVB het volgende beleid. Als een verzekerde is gedetineerd en zijn kind is in een ander huishouden ondergebracht, dan behoort het kind tot het huishouden van een ander. Als een verzekerde korter dan zes maanden is gedetineerd en hij een huishouden achterlaat dat in stand blijft, dan wordt het kind geacht tot zijn huishouden te behoren. Bij bepaalde penitentiaire inrichtingen bestaat de mogelijkheid om het kind bij de vrouwelijke gedetineerde te laten verblijven. In dat geval blijft het kind tot haar huishouden behoren.

In uitzonderingsgevallen kan een persoon meer huishoudens hebben, bijvoorbeeld in het geval van meerdere huwelijken, maar dit zal ondubbelzinnig moeten blijken (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 15 juni 1988).

In sommige gevallen is niet op voorhand duidelijk tot welk huishouden een kind behoort. In dat geval hanteert de SVB het criterium dat het kind behoort tot het huishouden waar het het merendeel van de voor de nachtrust bestemde tijd doorbrengt (minimaal vier nachten per week). Bestaat er evenwel een opgelegde of overeengekomen regeling betreffende opvoeding en verblijf van het kind, dan acht de SVB hetgeen daarover in de betrokken regeling is geregeld doorslaggevend (zie ook de uitspraak van de CRvB van 29 mei 1991, alsmede Deel I, § 6.7.2).

Een kind wordt ook geacht tot een huishouden te behoren wanneer het daar normaal deel van uitmaakt maar tijdelijk - bijvoorbeeld vanwege vakantie of ziekenhuisopname - elders verblijft. Volgens het beleid van de SVB wordt een verblijf van het kind in een ziekenhuis als tijdelijk beschouwd indien dit verblijf niet langer duurt dan zes maanden. Indien de ziekenhuisopname langer duurt dan zes maanden, dan wordt het kind na ommekomst van die periode niet meer geacht tot het huishouden te behoren, tenzij reeds bij aanvang van de opname bekend is dat het verblijf langer dan zes maanden zal duren. In dat geval wordt het kind vanaf de eerste dag van opname geacht niet meer tot het huishouden te behoren.

Een verblijf van het kind in een instelling vanwege een verplichte of vrijwillige uithuisplaatsing of vanwege detentie wordt niet als tijdelijk beschouwd, ongeacht of dit verblijf korter of langer dan zes maanden duurt. Het kind wordt dan niet geacht tot het huishouden te behoren.

In de situatie waarin een kind wordt vermist of is ontvoerd zal niet aanstonds duidelijk zijn of het kind heeft opgehouden te behoren tot het huishouden van de kinderbijslaggerechtigde. De SVB hanteert in dat geval het beleid dat het kind geacht wordt tot het huishouden van de gerechtigde te behoren tot zes maanden na de dag van vermissing dan wel ontvoering. Indien na zes maanden nog geen duidelijkheid is verkregen over de verblijfplaats van het kind, dan wordt de kinderbijslag bij wijze van afbouw nog twee kwartalen doorbetaald.

Het recht op ouderdomspensioen, nabestaandenuitkering of halfwezenuitkering kan afhankelijk zijn van de voorwaarde dat een kind niet tot het huishouden van een ander behoort (artikel 9, eerste lid, onder c AOW en artikel 14, eerste lid, onder a, en artikel 22, eerste lid Anw). Als het kind tot het huishouden behoort van de AOW-gerechtigde of nabestaande dan is in ieder geval aan deze voorwaarde voldaan. De vraag of het kind tevens behoort tot een ander huishouden - dit kan bij co-ouderschap (zie Deel I, § 6.7.2) - is in dat geval niet relevant. Dit blijkt uit de uitspraak van de CRvB van 28 november 2003.

Als een kind niet tot het huishouden van de verzekerde of nabestaande behoort, kan bij de toepassing van de AKW en Anw de vraag rijzen of een kind zelfstandig woont dan wel of het al dan niet behoort tot het huishouden van een ander. Ter beantwoording van deze vraag hanteert de SVB het volgende beleid. Kinderen vanaf 16 jaar worden in ieder geval geacht zelfstandig te wonen, indien zij:

  • op kamers bij een hospita wonen:
  • samenwonen of;
  • over zelfstandige woonruimte beschikken.

Ook kinderen jonger dan 16 jaar kunnen zelfstandig wonen. Bij de vraag of dit het geval is wordt door de SVB niet zonder meer teruggevallen op de hierboven geformuleerde criteria, maar wordt afzonderlijk onderzoek ingesteld naar de omstandigheden van het geval.

Een kind wordt in ieder geval geacht tot het huishouden van een ander te behoren indien het kind woont bij:

  • familie;
  • de ex-echtgenoot van de verzekerde;
  • de echtgenoot van de verzekerde, waarmee de verzekerde geen huishouden (meer) vormt;
  • een gastgezin.

Voor een kind jonger dan 16 jaar dat niet tot het huishouden van de verzekerde behoort en niet als eigen, aangehuwd of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort, kan recht bestaan op tweevoudige kinderbijslag indien het kind door of in verband met het volgen van onderwijs uitwonend is en dat kind door de verzekerde grotendeels wordt onderhouden. De SVB neemt aan dat er sprake is van een causaal verband tussen het volgen van onderwijs en het uitwonend zijn indien het kind onderwijs volgt in een internaat. Dit causaal verband wordt ook aangenomen, indien het internaat niet zelf het onderwijs geeft maar wel de desbetreffende kinderen verplicht om door het internaat verzorgde huiswerkbegeleiding te volgen.

Grondslag

Deze Beleidsregels zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen, zoals die luidden op 4 april 2007.

artikel 9, lid 1 AOW, artikel 14, leden 1 en 3, artikel 22, leden 1 en 2 Anw, artikel
7, leden 1 en 3 AKW, artikel 5, lid 1 TOG 2000

Besluit beleidsregels SVB 2007

Naar boven