Onderwerp: Bezoek-historie

Pleegkinderen / pleegouderlijke zorg (SB1010)
Geldigheid:12-07-2009 t/m 16-06-2010Versie:vergelijk Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Beleidsregel

Met betrekking tot het begrip pleegkind in de AKW, AOW, Anw en de Remigratiewet heeft de SVB in de loop der tijd een door de jurisprudentie ondersteund beleid ontwikkeld. Hoewel de invulling van het pleegouderschap vooral in de AKW tot ontwikkeling is gekomen, gelden de uitkomsten van die ontwikkeling in beginsel evenzeer voor de AOW en de Remigratiewet.

Ten aanzien van de Anw is de gelijke toepassing van de begrippen met betrekking tot kinderen in de AKW zelfs wettelijk geregeld. In een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 juni 2006 is bevestigd dat daarbij eveneens aansluiting moet worden gezocht bij de Regeling gelijkstelling pleegkinderen. In zijn algemeenheid geldt dat, wil men kunnen spreken van een pleegkind, er dient te zijn voldaan aan de eis van opvoeding én onderhoud van het betrokken kind in een nauwe, exclusieve relatie tussen het kind en de verzekerde of pensioengerechtigde. Voor pleegkinderen is in de AKW geen onderhoudseis geformuleerd. Indien een pleegkind geheel wordt onderhouden, is er volgens de uitspraak van de CRvB van 19 januari 1993 geen plaats voor een onderhoudseis uitgedrukt in een minimumbedrag per week en wordt het kind geacht als eigen kind te worden onderhouden.

Onder opvoeden wordt door de SVB verstaan het bijdragen tot de verstandelijke ontwikkeling en de zedelijke, geestelijke en sociale vorming van het kind. Dit laatste veronderstelt een frequent aanwezig zijn van de verzekerde in de nabijheid van het kind. Indien de verzekerde en het betrokken kind op grote afstand van elkaar wonen, zal er blijkens de uitspraken van de CRvB van 4 maart 1987 en 4 november 1994 geen sprake kunnen zijn van een pleegkindsituatie.

Met opvoeding in een nauwe en exclusieve relatie wordt bedoeld dat het uitsluitend de pleegouders zijn die alle belangrijke beslissingen nemen die de vorming van het kind betreffen. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan religie en schoolkeuze. Uit de jurisprudentie van de CRvB (onder meer de uitspraak van 30 januari 1991) blijkt immers dat aan de opvoedingseis wordt voldaan, indien een verzekerde zich wat de opvoeding betreft, op een zodanige wijze gedraagt, dat hij de plaats van de ouders inneemt en indien er wat de opvoeding betreft tussen hem en het betrokken kind een verhouding bestaat als die tussen ouders en eigen kind. De pleegouders moeten derhalve geacht worden geheel in de plaats van de ouders te zijn getreden. Indien een nog levende ouder van het kind bevoegd én in staat blijft belangrijke beslissingen te nemen, dan zal in beginsel geen pleegouderschap kunnen worden aangenomen. Dit is veelvuldig uitgemaakt in de jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de CRvB 14 februari 1990). De verzekerde (verzorger van het kind) kan in een dergelijke situatie wel toezicht over het kind uitoefenen en belangrijke verantwoordelijkheid dragen, maar dit gebeurt dan niet exclusief. Zolang nog een ouder, die niet uit het ouderlijk gezag is ontzet, in leven is, wordt deze geacht nog beslissingen te nemen aangaande de opvoeding van het kind. Indien echter de mogelijkheid tot uitoefening van het ouderlijk gezag en gebruikmaking van de ouderlijke bevoegdheden nog louter theoretisch is, staat dit er niet aan in de weg dat een ander op het punt van de opvoeding van het kind de plaats inneemt van de natuurlijke ouder(s) (zie onder meer CRvB 29 juli 1998). Met ingang van 1 april 2001 hanteert de SVB het beleid dat de beoordeling van de exclusiviteit van de opvoeding en verzorging door de pretense pleegouder nog slechts wordt getoetst aan de feitelijke situatie. Het antwoord op de vraag of er voor de eventueel nog bestaande eigen ouder(s) van het kind al of niet een nog slechts theoretische mogelijkheid is om zich met de opvoeding en verzorging van het kind bezig te houden is daarbij verder niet meer van belang. Het is aan degene die zich als pleegouder presenteert om aannemelijk te maken dat de banden tussen de natuurlijke ouder en het betrokken kind (vrijwel) geheel zijn verbroken en dat aldus de mogelijkheid is ontstaan om de opengevallen plaats van de ouder(s) in te nemen.

Blijkens de vaste jurisprudentie van de CRvB geldt het bovenstaande evenzeer indien de gezinsvoogdij-instelling door de kinderrechter tot gezinsvoogd is benoemd (zie onder meer de uitspraak van de CRvB 3 mei 1995). Aangezien de wettelijke verantwoordelijkheid bij de Raad voor de Kinderbescherming of bij een andere met de voogdij belaste instelling berust, zal degene aan wie de opvoeding en verzorging van het kind is toevertrouwd het betreffende kind in beginsel niet opvoeden als eigen kind.

Indien de verzekerde krachtens een uitspraak van een Nederlandse rechter is belast met de (tijdelijke) voogdij over het betrokken kind en het kind tot diens huishouden behoort, dan wordt aangenomen dat in beginsel aan de vereisten van opvoeding en exclusiviteit is voldaan. Van dit principe wordt slechts in uitzonderlijke situaties afgeweken, bijvoorbeeld indien sprake is van voogdij over een broer of zuster, waarbij er een zeer klein leeftijdsverschil is en de ouders zich daadwerkelijk met de opvoeding bemoeien dan wel daarin bijdragen (zie bijvoorbeeld CRvB 30 januari 1991).

In een situatie wordt voor het aannemen van pleegouderschap niet de eis van exclusiviteit gesteld. Dit betreft de situatie waarin een persoon die niet de eigen ouder is met toepassing van artikel 1:253t BW mede met het ouderlijk gezag over het betrokken kind is belast. Indien het kind tot het huishouden van die persoon behoort en door die persoon wordt verzorgd en opgevoed zal het kind als pleegkind worden aangemerkt, ongeacht de mate waarin de eigen ouder zich nog met de opvoeding en verzorging van het kind bezighoudt.

Ten aanzien van het recht op kinderbijslag doet zich een bijzonder feitencomplex voor bij adoptie van een kind uit het buitenland. De toekomstige ouder verneemt op een gegeven moment de personalia van het kind dat hij toegewezen krijgt. Vanaf dat moment wordt hij geacht een band met het kind te hebben en kan volgens het door de SVB gehanteerde beleid onder voorwaarden recht op kinderbijslag voor het kind als pleegkind bestaan. Dit is mede afhankelijk van de tijdsduur tussen het moment van de toewijzing of het vernemen van de personalia en het moment waarop het kind tot het huishouden van de verzekerde gaat behoren. Duurt deze periode korter dan zes maanden, dan kan het kind, mits aan de onderhoudseis wordt voldaan, voor die tijd zonder nadere eisen als pleegkind worden aangemerkt. Duurt deze periode langer dan zes maanden, dan kan het te adopteren kind voor de periode die voorafgaat aan de laatste zes maanden voordat het kind tot het huishouden van de adoptiefouders is gaan behoren toch als pleegkind worden aangemerkt indien in die periode:

  • de onderhoudsbijdrage werd betaald; én
  • het adoptieproces reeds in een onomkeerbaar stadium verkeerde, dat wil zeggen dat het kind reeds was toegewezen en geaccepteerd; én
  • de adoptiefouders contact hadden met het kind; én
  • de adoptiefouders invloed konden uitoefenen op de verblijfplaats en/of de opleiding van het kind.

Als geen sprake is van opvoeding in een nauwe en exclusieve relatie, kan een kind met een pleegkind worden gelijkgesteld als wordt voldaan aan de vereisten gesteld in de Regeling gelijkstelling pleegkinderen, die met ingang van 1 januari 2003 in werking is getreden. Krachtens die regeling kan een kind met een pleegkind worden gelijkgesteld indien onder meer aan de voorwaarde wordt voldaan dat het kind door de verzekerde wordt onderhouden als ware het een eigen kind. De SVB voert ten aanzien van deze voorwaarde het beleid dat daaraan in ieder geval niet wordt voldaan als het kind door derden, bijvoorbeeld een voogdij-instelling, in belangrijke mate wordt onderhouden.

Grondslag

De tekst is afgesloten naar de stand van de wetgeving op 20 april 2009. De wijzigingen die samenhangen met de inwerkingtreding van de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht zijn eveneens verwerkt.

artikel 9, lid 1, onder c AOW, artikel 1, onder e en f, artikel 5, leden 1 en 4 Anw,
artikel 7, leden 1, 3 en 10 en artikel 8 AKW, artikel 1 Regeling gelijkstelling
pleegkinderen, artikel 1, lid 1, onder h en lid 3 Remigratiewet

Besluit beleidsregels SVB 2009

Naar boven