Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0533/GV, 25 maart 2011, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/533/GV

betreft: [klager] datum: 25 maart 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 januari 2011 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft de op 3 januari 2011 ten aanzien van klager verleende toestemming voor algemeen verlof ingetrokken.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de intrekking van zijn eerder verleend verlof. Anders dan wordt gesteld heeft hij op geen enkele wijze actief dan wel passief contact gezocht met de slachtoffers van het door hem
gepleegde delict. Hij belt alleen maar iedere woensdag naar huis om met zijn kinderen te kunnen spreken.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 23 december 2010 heeft de selectiefunctionaris een verzoek van klager ontvangen voor het verlenen van algemeen verlof, welk verlof hij bij zijn moeder zou doorbrengen. Momenteel gaat het op zich goed met klager. Om die reden adviseert de directeur
van het PPC Haaglanden te Den Haag positief ten aanzien van de verlofaanvraag. Voor klager wordt van belang geacht dat hij op een geleidelijke manier terugkeert in de samenleving. Het Openbaar Ministerie (OM) adviseert negatief, omdat klager jarenlang
stelselmatig ontuchtige handelingen heeft verricht met zijn stiefdochters. Het OM is bang voor slachtofferconfrontatie en het ontstaan van maatschappelijke onrust. Op zich is het van essentieel belang voor klager dat hij een goede voorbereiding heeft
op
zijn invrijheidstelling. Omdat klager het verlof zou doorbrengen bij zijn moeder en de slachtoffers verblijven bij klagers ex-partner, die geen contact meer heeft met klager en heeft aangegeven haar kinderen bij hem vandaan te zullen houden, is op 3
januari 2011 besloten klager verlof toe te staan op 21 januari 2011, met de voorwaarde dat hij op geen enkele wijze contact mag zoeken met de slachtoffers van het door hem gepleegde delict. Op 20 januari 2011 werd vanuit de inrichting en door de
advocaat van klagers ex-partner bericht, dat klager telefonisch contact heeft gezocht met de slachtoffers. Hierbij heeft hij nog voordat hij met verlof ging de voorwaarde overtreden en is de eerdere verlofverlening ingetrokken. Klager heeft weliswaar
toestemming om iedere woensdag met zijn eigen dochtertje te bellen, dat ook bij zijn ex-partner woont. In die gevallen neemt dat dochtertje zelf de telefoon op, op de afgesproken tijd. Klager heeft zich niet aan de afspraken gehouden en op andere dagen
ook gebeld, waardoor hij een van zijn stiefdochters aan de lijn heeft gekregen. In de ogen van de selectiefunctionaris bestaat er thans geen vertrouwen dat klager zich aan de bijzondere voorwaarde zal houden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het PPC Haaglanden heeft in eerste instantie positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van het verlenen van verlof. Daarbij is aangevoerd dat de kans op maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid die kunnen
ontstaan bij een verlofverlening, alsmede de kans op confrontatie met de slachtoffers, het verlenen van verlof onverantwoord maakt.
De politie Rotterdam heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en de bijzondere voorwaarde van – kortweg – reclasseringscontact, met aftrek, wegens (kortweg) gemeenschap met personen met een
leeftijd beneden de 12 en 16 jaren. De wettelijk vroegst mogelijke einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 19 september 2011.

Het beroep richt zich tegen de intrekking van het aan klager op 3 januari 2011 verleende verlof.

Het eerder op 3 januari 2011 aan klager verleende verlof is ingetrokken, omdat het vertrouwen ontbreekt dat klager zich aan de aan dat verlof verbonden bijzondere voorwaarde zal houden. Die voorwaarde hield in dat klager op geen enkele wijze contact
mocht zoeken met de slachtoffers van de door hem gepleegde delicten. Klager is veroordeeld ter zake van het plegen van seksuele handelingen met twee stiefdochters die thans – net als ook zijn eigen dochter – wonen bij klagers ex-partner. Voorafgaand
aan
de ingangsdatum van het verlof, te weten 21 januari 2011, zijn signalen ontvangen dat klager telefonisch contact heeft gezocht met zijn stiefdochters. Die signalen waren (met name) afkomstig van de advocaat van klagers ex-partner. Nu klager zelf heeft
aangegeven met zijn kinderen te bellen, terwijl hij slechts toestemming heeft om enkel met zijn (natuurlijke) dochter te spreken, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager heeft getracht contact op te nemen met de slachtoffers
van de door hem gepleegde delicten. Aansluitend heeft, volgens de advocaat van de moeder van de slachtoffers, ook klagers moeder aangedrongen op contact van klager met zijn stiefkinderen tijdens het komende verlof. Op grond daarvan kon de
Staatssecretaris oordelen dat er onvoldoende vertrouwen bestaat dat klager zich tijdens een verlof zal houden aan de daaraan verbonden bijzondere voorwaarde. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een contra-indicatie vormt
voor
verlofverlening en dat deze een intrekking van het eerder (op 3 januari 2011) verleende verlof rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden
zoals
bedoeld in artikel 4 onder d en g van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 25 maart 2011

secretaris voorzitter

Naar boven