Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3426/GA, 7 maart 2011, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3426/GA

betreft: [klager] datum: 7 maart 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. A.A. Bloemberg, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 november 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Westlinge te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Westlinge in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. A.A. Bloemberg om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van de directeur van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Onterecht bestaat er onvoldoende vertrouwen in een goede afloop van het verlof. Uit de bijgevoegde brief van de IND van 17 juni 2010 blijkt dat klagers verblijfsvergunning is verlengd tot 18 mei 2011 ondanks zijn detentie. Daarnaast worden geen
concrete
feiten en omstandigheden vermeld op grond waarvan er sprake zou zijn van onvoldoende vertrouwen, zodat mag worden aangenomen dat deze er niet zijn.
Uit het advies van het Openbaar Ministerie volgt dat er slechts telefonisch contact is geweest met het IND waarbij kennelijk is meegedeeld dat er een procedure tot ongewenstverklaring loopt. Uit de brief van de IND van 17 juni 2010 volgt dat deze
informatie onjuist is. Immers volgt daaruit dat na het onherroepelijk worden van klagers strafzaak bezien wordt of daaraan verblijfsrechtelijke gevolgen moeten worden verbonden zoals een ongewenstverklaring. Deze procedure loopt kennelijk nog niet. Ten
tijde van de verlofaanvraag en op dit moment is klagers strafzaak nog niet onherroepelijk.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Uit artikel 4, aanhef en onder l, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting volgt dat verlof wordt geweigerd in geval van een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij
hieraan schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na detentie zal worden uitgezet.

Klagers verzoek om hem algemeen verlof te verlenen is door de directeur afgewezen omdat er, in verband met het negatieve advies van het Openbaar Ministerie en de procedure tot ongewenstverklaring, onvoldoende vertrouwen bestaat in een goede afloop van
het verlof. De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken slechts volgt dat de IND nader zou bezien of aan de strafrechtelijke veroordeling van klager, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden, ook verblijfsrechtelijke gevolgen moeten worden
verbonden en een procedure tot ongewenstverklaring zou worden gestart.
In het advies van het Openbaar Ministerie wordt gesteld dat klager nog steeds in het bezit is van een verblijfsvergunning, maar dat dit een mogelijke ongewenstverklaring niet opzij zet.
De beroepscommissie is van oordeel dat uit het bovenstaande niet zonder meer volgt dat sprake is van een situatie als vermeld in artikel 4, aanhef en onder l, van de Regeling.
De stelling dat er onvoldoende vertrouwen bestaat in een goede afloop van het verlof is ook niet met andere feiten of omstandigheden onderbouwd.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om klagers verlofaanvraag af te wijzen niet op goede gronden rust. Zij zal derhalve het beroep gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter
vernietigen en het beklag gegrond verklaren. Nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld en de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming
vaststellen op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. Th.E.M. Wijte en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 maart 2011

secretaris voorzitter

Naar boven