Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2418/GA, 16 februari 2011, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2418/GA

betreft: [klager] datum: 16 februari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.P. Wesselink- van Dijk, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 augustus 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de gevangenis BGG te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 december 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.P. Wesselink- van Dijk en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de
gevangenis
BGG te Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het feit dat niet adequaat gereageerd is op een noodoproep (1), een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel wegens het uitschelden van de portier (2) en het niet mogen bellen met
de
advocaat en familie (3).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Inhoudelijk wordt verwezen naar het beroepsschrift. Het is aan de directeur om te bewijzen dat binnen 20 minuten gereageerd is op de noodoproep van klager, bijvoorbeeld door een logboek over te leggen. Klager heeft niet eenmaal maar meerdere malen
gebeld en desondanks werd er niet tijdig gereageerd. Door het schelden is klager disproportioneel bestraft. Op zijn minst had verdisconteerd moeten worden dat klager ten gevolge van het lange wachten zeer geëmotioneerd was. Dat werd nog versterkt
doordat de portier klager niet eens aanhoorde maar meteen wegdrukte. Klager verkeerde daardoor nog langer in onzekerheid. Klager heeft op 28 juni 2010 een brief ontvangen met het verzoek snel en wel voor 1 juli 2010 te reageren op de vraag of er al
dan
niet een beroep ingesteld moet worden. De termijn daarvoor zou 5 juli 2010 verlopen. Er was derhalve een dringende reden voor klager om te bellen. Ten onrechte meent de directeur nog zwaardere eisen te kunnen stellen. Klager kan zich niet herinneren
voornoemde brief te hebben getoond.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De werkzaamheden van de portier betreffen hoofdzakelijk het opnemen van de telefoon. Er wordt van uit gegaan dat de portier altijd aanwezig is en direct de telefoon opneemt. Van een logboek dan wel van een andere registratie is geen sprake. Klager
heeft
bovenmatig gescholden. De portier kreeg de volle laag. In deze situatie handelde de portier juist door de verbinding te verbreken en direct medewerkers van de afdeling in te schakelen. Die zijn aansluitend meteen naar klagers cel gegaan. Bij de
straftoemeting is medebepalend geweest dat klager zich eerder incorrect heeft gedragen. Met betrekking tot het telefoneren meldt de directeur dat zich inderdaad een storing op de desbetreffende dag voordeed. Klager heeft alleen gezegd dat hij zijn
advocaat moest bellen. Een dergelijke aanvraag is onvoldoende beargumenteerd als een dringende aangelegenheid om te kunnen telefoneren.

3. De beoordeling
Met betrekking tot beklagonderdeel 1 overweegt de beroepscommissie als volgt. Indien een gedetineerde een oproep doet via de intercom, dient daarop adequaat gereageerd te worden. Gezien het verhandelde ter zitting heeft klager voldoende aannemelijk
gemaakt dat hij minimaal 20 minuten moest wachten voordat op zijn oproep gereageerd werd, hetgeen niet als adequaat reageren aangemerkt kan worden. Het standpunt van de directeur dat adequaat gereageerd is, kan door de beroepscommissie niet worden
gevolgd, aangezien dit standpunt niet nader onderbouwd is met bijvoorbeeld de resultaten van een onderzoek op dit punt. De beroepscommissie zal beklagonderdeel 1 daarom gegrond verklaren. Zij zal volstaan met de constatering daarvan.

Op grond van artikel 51, eerste lid, onder a juncto artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur aan een gedetineerde de disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte, indien de gedetineerde
betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Uit het verslag van 1 juni 2010 blijkt dat klager de portier heeft uitgescholden. Dit
kan
als strafwaardig gedrag worden aangemerkt. Echter, gezien hetgeen daaraan is voorafgegaan, had de directeur klagers opgelopen emotie in redelijkheid behoren mee te wegen bij het bepalen van de strafmaat. Hiervan is onvoldoende gebleken. De
beroepscommissie is tegen deze achtergrond van oordeel dat had kunnen worden volstaan met een straf van drie dagen opsluiting op eigen cel. Beklagonderdeel 2 zal dan ook gedeeltelijk gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen niet meer ongedaan te maken
zijn, zal de beroepscommissie aan klager een passende tegemoetkoming toekennen.

Met betrekking tot beklagonderdeel 3 overweegt de beroepscommissie als volgt. Het recht op telefoneren met een rechtsbijstandverlener is neergelegd in artikel 39, vierde lid, van de Pbw juncto artikel 37, eerste lid, van de Pbw. De gedetineerde wordt
in
staat gesteld om te telefoneren met zijn rechtsbijstandverlener indien hiertoe de noodzaak en gelegenheid bestaat. Van de gedetineerde mag worden gevergd dat hij voldoende nauwkeurig aangeeft met wie en waarom hij telefonisch contact wenst, zodat de
noodzaak van het verzoek in redelijkheid kan worden beoordeeld. In dit geval heeft klager de noodzaak onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zo had klager op zijn minst de brief kunnen tonen om te onderbouwen waarom er noodzaak bestond om op 28 juni 2010 te
telefoneren. Het beroep zal voor dit onderdeel ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie beslist als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart beklagonderdeel 1 gegrond en beklagonderdeel 2 gedeeltelijk gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming
toekomt van € 15,=. Voor het overige bevestigt de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. H. Heijs en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 16 februari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven