Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3304/GB, 14 februari 2011, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/3304/GB

Betreft: [klager] datum: 14 februari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.H.H. Meulemeesters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 november 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 21 november 2007 gedetineerd. Hij verbleef in de b.b.i. Westlinge te Heerhugowaard. Dit is een inrichting als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Bij beslissing van 19 oktober 2010
is
klager geselecteerd voor de gevangenis van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Grave, waar een regime van algehele gemeenschap geldt. Op 22 november 2010 is klager geplaatst in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) te Amsterdam.

3. De standpunten
3.1. Klagers raadsvrouw [...] heeft het beroep als volgt toegelicht.
Kager verbleef lange tijd in de b.b.i. Westlinge. Op 17 oktober 2010 is hem een disciplinaire straf opgelegd wegens het aantreffen van contrabande. Klager heeft beklag ingesteld, maar hij is nog niet gehoord in die zaak.
Klager kwam niet in aanmerking voor regimair verlof. De selectiefunctionaris heeft aangegeven dat hij het verlenen van vrijheden niet gewenst vindt. Klager stelt dat hij de vrijheid van een b.b.i. wel degelijk aankan, te meer daar zijn einddatum op 11
april 2010 is gesteld. Uit het advies vrijheden IZ algemeen verlof van de b.b.i. Westlinge blijkt dat in klagers geval sprake is geweest van een (poging tot) ontvluchting zowel in de huidige als in een eerdere detentie. Dat is onjuist nu het hier
slechts één incident in 2007 betrof. De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 22 september 2011, 10/1710/GV, overwogen dat ‘klager zich in 2007 heeft onttrokken aan detentie acht de beroepscommissie verjaard.’
De directeur van de p.i. heeft niet aannemelijk gemaakt dat klager tijdens zijn huidige detentie eveneens een (poging tot) ontvluchting heeft ondernomen. Klager ontkent dat ten stelligste. Ook de stelling dat klager tijdens zijn huidige detentie een
nieuw strafbaar feit heeft begaan is onjuist. In november 2008 heeft klager een nieuw strafbaar feit gepleegd, maar daar zit hij thans voor in detentie. De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 28 september 2010, 10/2575/GV, overwogen dat het
standpunt van klager dat het betreffende strafbare feit niet is gepleegd tijdens zijn huidige detentie op zich juist is.
De selectiefunctionaris heeft tot tweemaal toe klagers verlofaanvragen afgewezen met de motivering dat klager zich tijdens zijn huidige detentie heeft onttrokken en een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. De selectiefunctionaris heeft derhalve niet de
juiste feiten en omstandigheden in acht genomen bij de beoordeling van klagers verzoek tot overplaatsing naar een b.b.i.
Op grond van artikel 2 van de Pbw dient de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf zoveel mogelijk dienstbaar te worden gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij. Mede gelet op zijn einddatum van detentie dient klager meer
vrijheden en verlof te krijgen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris acht het verlenen van vrijheden aan klager niet gewenst. Voorts werd klager in oktober 2010 uit de b.b.i. Westlinge geplaatst, omdat hij in het bezit was van een mobiele telefoon, simkaart en oplader. Klager is nog niet geschikt
voor een verblijf in een ruimer regime.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Staatscourant 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving
een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. Uit de stukken blijkt dat klager tijdens zijn deelname aan een penitentiair programma, als onderdeel van zijn vorige detentie, het strafbare feit heeft gepleegd, waarvoor hij thans is gedetineerd. Dit kan worden aangenomen als een
contra-indicatie voor plaatsing in een b.b.i. Op 17 oktober 2010 is klager disciplinair gestraft wegens het bezit van een mobiele telefoon, simkaart en oplader. Klager is vervolgens overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Grave.
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema,
voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 14 februari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven