Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0102/GV, 7 februari 2011, beroep
Uitspraakdatum:07-02-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/102/GV

betreft: [klager] datum: 7 februari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. M. van Stratum, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 december 2010 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M. van Stratum om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Er is sprake van bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, terwijl niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Klagers moeder is op gruwelijke wijze vermoord, terwijl de dader
nooit is veroordeeld en klager nooit op passende wijze afscheid van haar heeft kunnen nemen. Thans is het noodzakelijk dat zijn moeder herbegraven wordt. Klager heef recht en belang om daarbij aanwezig te zijn en dat te doen wat wenselijk en
noodzakelijk is ter voorbereiding daarvan. Het enkele feit dat zijn broer bij machte zou zijn een herbegrafenis te regelen, is niet zonder meer redengevend voor de beslissing. Klager is altijd degene geweest die alles binnen de familie regelt. Anders
dan zijn broer had hij een hechte band met zijn moeder.
Ten onrechte is door de selectiefunctionaris niet onder ogen gezien dat hij onder begeleiding dan wel door middel van incidenteel verlof gedurende een dagdeel de herbegrafenis kan regelen/bijwonen.
Klager heeft al een substantieel deel van zijn straf in detentie doorgebracht en er zijn meer vrijheden in zicht. Een onaanvaardbaar beveiligingsrisico is thans niet meer aan de orde. Er zijn gerede gronden van humanitaire aard aanwezig die
strafonderbreking rechtvaardigen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De beroepstermijn is ruimschoots overschreden door de raadsman en derhalve is klager niet-ontvankelijk in het beroep. De beslissing dateert van 20 december 2010 en het beroepschrift van 13 januari 2011. Bijzonder is dat de raadsman in het bezit is van
een beslissing die is gedateerd 6 januari 2011. Hoe dit kan is een raadsel.
Uit de inrichtingsrapportage volgt dat klager kennelijk een broer heeft die in staat moet worden geacht om de herbegrafenis, zoals klager dat noemt, te regelen. Niet aangetoond is dat de aanwezigheid van klager hierbij absoluut noodzakelijk is. Voor
het
plaatsen van een grafsteen kan opdracht worden gegeven en is er geen noodzaak voor klager daarbij aanwezig te zijn. Uit de stukken valt niet op te maken dat er sprake zou zijn van het lichten van het lichaam.
Door klager is gesteld dat zijn moeder omstreeks 1 mei 2008 is overleden en kennelijk is begraven. Uit niets blijkt dat klager daarbij niet aanwezig is geweest en niet op gepaste wijze afscheid heeft kunnen nemen.
Uit niets blijkt dat er daadwerkelijk sprake zou zijn van een herbegrafenis.
Ten tijde van de aanvraag moest klager nog 23 maanden detentie ondergaan.
Ten onrechte is in de bestreden beslissing gesteld dat er sprake zou zijn van een aanzienlijk beveiligingsrisico.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Torentijd te Middelburg heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager is op 6 december 2010 nog disciplinair gestraft in verband met het gebruik van harddrugs.
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat geen sprake is van een geval als bedoeld in der artikelen 36, 37 en 38 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Klager wil regelen dat het graf van zijn moeder weer van een grafsteen wordt
voorzien. Dit lijkt vooral een kwestie van betaling, een handeling die ook bijvoorbeeld door zijn broer kan worden gedaan.

3. De beoordeling
De selectiefunctionaris heeft aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is in het beroep, omdat dit te laat is ingediend. De selectiefunctionaris heeft vraagtekens gezet bij de datering van de bestreden beslissing die door de raadsman is overgelegd.
De beroepscommissie geeft klager het voordeel van de twijfel en zal hem ontvangen in het beroep.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens een gewapende overval met dodelijke afloop. De datum van invrijheidstelling is thans bepaald omstreeks 26 oktober 2013. Aansluitend dient klager eventueel nog twintig dagen
vervangende
hechtenis te ondergaan.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 juncto artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend, wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan
worden volstaan met een andere vorm van verlof. Strafonderbreking, voor zover in dit beroep van belang, kan worden verleend voor de gevallen als bedoeld in artikel 24 van de Regeling.

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof onder meer worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Het tweede lid bepaalt dat het bezoek kan bestaan in het bijwonen
van
de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium.

Uit de stukken volgt dat klager om strafonderbreking heeft verzocht, omdat de steen op zijn moeders graf - zij is in 2008 begraven - verwijderd is en klager de laatste rustplaats van zijn moeder wil regelen. Volgens klagers raadsman zou klager het
verlof willen aanwenden voor het regelen van een herbegrafenis.

De beroepscommissie stelt vast dat uit de stukken niet volgt dat er daadwerkelijk sprake zou van een herbegrafenis, in de gewone betekenis van het woord, en dat, voor zover hier al sprake van zou zijn, niet is gebleken dat het noodzakelijk zou zijn om
aan klager hiervoor strafonderbreking te verlenen.

Hoewel klager enkel om strafonderbreking heeft verzocht, wordt door de raadsman in beroep aangevoerd dat ten onrechte door de selectiefunctionaris niet onder ogen is gezien dat klager incidenteel verlof onder begeleiding kan worden verleend om de
herbegrafenis te regelen c.q. bij te wonen.
De beroepscommissie is van oordeel dat uit de reactie van de selectiefunctionaris kan worden opgemaakt dat de bestreden beslissing tevens een (impliciete) afwijzing van een eventueel verzoek om incidenteel verlof betreft. Voornoemde gronden kunnen ook
deze afwijzing dragen.
Gelet op het bovenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 februari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven