nummer: 10/1814/GA
betreft: [klager] datum: 2 februari 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J.J. van Rijsbergen, namens
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een uitspraak van 30 juni 2010 van de beklagcommissie bij de locatie PIV Breda,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie PIV Breda in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen om het beroep schriftelijk toe te lichten. De beroepscommissie
heeft de directeur bij brief van 29 december 2010 verzocht om enige vragen schriftelijk te beantwoorden, hetgeen de directeur bij brief van 11 januari 2011 heeft gedaan.
Een afschrift van de brieven is toegestuurd aan klaagster en haar raadsman.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag houdt in dat klaagster het woonhuis moest verlaten en gedurende drie maanden niet terug mocht naar het woonhuis.
De beklagcommissie heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is gepersisteerd bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt en is in beroep het volgende toegelicht.
Klaagster is ten onrechte niet in haar beklag ontvangen. Weliswaar is de maatregel niet alleen gericht tegen klaagster en ook tegen meerdere bewoners van dezelfde woonruimte, maar uit het dossier volgt dat het gaat om een strafmaatregel met een
collectief karakter die op te splitsen is in afzonderlijke strafmaatregelen gericht tegen individuen.
Nieuwe gedetineerden hebben een compensatie gekregen. Klaagsters groepje niet. Als het om een algemeen geldende maatregel ging, had het in de rede gelegen dat gehandeld zou zijn volgens het principe ‘gelijke monniken gelijke kappen’.
Door de directeur is daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts is het volgende toegevoegd.
Door de ontvluchting van een medegedetineerde was het noodzakelijk om maatregelen te nemen die golden voor alle gedetineerden. Klaagster is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Na de ontvluchting van de medegedetineerde zijn alle gedetineerden die in
het woonhuis verbleven uit het woonhuis gehaald, zo ook klaagster. De ontvluchting, maar ook de wijze waarop de ontvluchting had plaatsgevonden, maakte het noodzakelijk om het pand te ontruimen en de verschillende gedetineerden, die in het woonhuis ten
tijde van de ontvluchting aanwezig waren, te horen.
Compensatie is aangeboden aan gedetineerden die na de ontvluchting werden geselecteerd voor het woonhuis en geconfronteerd werden met vieze cellen na het sporenonderzoek. Deze gedetineerden moesten, voordat zij hun cel konden betrekken, deze eerst
grondig schoonmaken en om die reden is aan hen een compensatie toegekend. Er is geen sprake van ‘gelijke monniken gelijke kappen’.
Op de schriftelijke vraag van de beroepscommissie of er bijzondere redenen waren om de werkingsduur van de beslissing drie maanden te laten zijn en of er geen mogelijkheid was om de maatregel eerder te beëindigen, heeft de directeur in bovenvermelde
brief van 11 januari 2011 het volgende geantwoord.
Na de ontvluchting van een medegedetineerde zijn alle gedetineerden uit het betreffende huis geplaatst in verband met het vermoeden dat zij meer wisten over de ontvluchting dan zij loslieten. Hun aandeel/rol bleef hierdoor onduidelijk. Na aanpassing
van
het huis zijn andere gedetineerden later in het huis geplaatst. Bij plaatsing in het huis hebben gedetineerden meer vrijheden, hetgeen de termijn van drie maanden rechtvaardigt.
3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat sprake is van een jegens klaagster genomen beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Het betreft hier een interne verplaatsing van een gedetineerde. Tot een dergelijke
beslissing is de directeur bevoegd. Dat een soortgelijke beslissing tevens is genomen jegens enkele andere gedetineerden doet daaraan niet af. Zij zal derhalve de beslissing van de beklagcommissie vernietigen en klaagster alsnog ontvangen in het
beklag.
De beroepscommissie acht aannemelijk geworden dat het in verband met de ontvluchting van een medegedetineerde noodzakelijk was om de in het woonhuis aanwezige gedetineerden op een reguliere afdeling te plaatsen met het oog op het verrichten van
onderzoek naar de gang van zaken in het woonhuis. Zij zal derhalve het beklag ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en ontvangt klaagster alsnog in het beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 februari 2011
secretaris voorzitter