Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2623/GA, 25 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2623/GA

betreft: [klager] datum: 25 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.M. Matadien, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 augustus 2010 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 november 2010, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Krimpen aan den IJssel, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Klagers raadsman mr. D. Matadien heeft in verband met de weersomstandigheden geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het onvoldoende gehoor geven aan een opdracht van een personeelslid en het schelden naar dat
personeelslid.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – schriftelijk – toegelicht.
Klager is van mening dat de beklagcommissie onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval. Klager kon toen geen gevolg geven aan de opdracht van het personeelslid. Hij zat met buikpijn op het toilet en kon dat
toilet
niet verlaten. Hij heeft wel met een hand tussen de gordijnen gezwaaid om aan te geven dat hij oké was. Van klager kon toen niet worden gevergd dat hij à la minute visueel contact kon hebben. Klager is van mening dat de opdracht daarom geen redelijk
doel diende. Doordat het personeelslid bleef volharden in de opdracht, voelde klager zich vernederd. Dit alles, waaronder de gevoelens van klager in deze specifieke situatie, zijn niet meegewogen bij de beoordeling van het beklag. Het beklag dient
daarom alsnog gegrond te worden verklaard en aan klager dient een tegemoetkoming, bij voorkeur van geldelijke aard, te worden toegekend.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur kan geen verklaring geven voor het feit waarom er tussen het aanzeggen van het verslag door de medewerker en de afdoening daarvan door de directeur zoveel tijd heeft gezeten. De medewerker heeft een verslag opgemaakt voor de wijze waarop
hij door klager werd bejegend. Het was niet zo dat aan klager slechts één keer was gevraagd een teken van leven te geven. De medewerker heeft gedurende ongeveer zeven minuten geprobeerd contact te krijgen met klager. Op enig moment had dat voor klager,
ook als hij buikpijn had, mogelijk moeten zijn.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat op zich voldoende aannemelijk is geworden dat klager niet heeft voldaan aan een opdracht van een inrichtingsmedewerker en verbaal geweld heeft gebruikt tegen die medewerker. Dit zijn strafwaardige feiten waarvoor op
zich een disciplinaire straf als de onderhavige op zijn plaats is. Materieel gezien moet deze beslissing van de directeur daarom niet onredelijk of onbillijk worden geacht.
Aan de bestreden beslissing kleeft evenwel een formeel gebrek. Het verslag, dat tot de oplegging van de disciplinaire straf heeft geleid, is gedateerd 15 mei 2010. Uit dat verslag komt naar voren dat aan klager op 14 mei 2010 omstreeks 21.30 uur dat
verslag is aangezegd. De afhandeling van dat verslag door de directeur vond vervolgens plaats op 19 mei 2010 omstreeks 08.30 uur. Nu dit tijdsverloop tussen aanzeggen en afhandeling van het verslag ter zitting door de directeur niet nader is verklaard,
kan niet worden gezegd dat de directeur zo spoedig mogelijk nadat hem verslag was gedaan, heeft beslist over het opleggen van een disciplinaire straf. Daarmee is niet voldaan aan de formele eis van artikel 50, tweede lid, van de Pbw. Om die reden dient
het beklag op formele gronden alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Nu het beroep enkel op formele gronden gegrond wordt verklaard, zal zij de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op € 15,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog op formele gronden gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. dr. H.K. Fernandes Mendes en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 25 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven