Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2880/GM, 25 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2880/GM

betreft: [klager] datum: 25 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 16 september 2010 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2010, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klager, met gebruikmaking van een tolk Papiaments via de tolkentelefoon, gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Breda is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 11 juni 2010, betreft de niet adequate behandeling van klagers klachten ten aanzien van pink en ringvinger.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Klager heeft zijn pink en ringvinger gebroken, dat was op 19 april 2010 met voetbal gebeurd. Bij zijn bezoek op 19 april 2010 bij de arts en verpleegkundige werd aangegeven dat het niet gebroken was en zijn de twee vingers met pleister aan elkaar
geplakt. Nadien is klager nog enkele malen bij de medische dienst geweest en gezien door verpleegkundige en ook door de arts. Na enig aandringen is klager op 10 juni 2010 naar het ziekenhuis geweest voor röntgenfoto’s. De behandelend arts aldaar gaf
aan
dat de vingers gebroken waren en klager waarschijnlijk geopereerd moet worden. Het middenkootje van de rechterpink is verkeerd gegroeid. De pink doet pijn en klager kan de pink niet goed buigen.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. De vertraging heeft feitelijk aan de verpleegkundige gelegen. Aanvankelijk (op 19 april 2010) was er geen
reden
voor een acute verwijzing naar het ziekenhuis voor een foto. De arts ziet klager pas weer op 8 juni 2010 en verwijst hem dan meteen door.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat uit het hetgeen door partijen schriftelijk naar voren is gebracht alsmede de medische informatie en de behandeling ter zitting niet blijkt dat het handelen van de inrichtingsarts en/of de verpleegkundige(n) in strijd
zou zijn met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. De beroepscommissie merkt hierbij wel op dat uit het bij de stukken gevoegde His niet goed is af te leiden of klager door de arts dan wel de verpleegkundige is gezien. Zo staan er bij het bezoek van
klager op 19 april 2010 enkel initialen weergegeven en moet uit een later geschreven brief worden afgeleid dat dit de arts betrof. Op 26 april 2010 is in het His opgenomen dat de arts het handelen van de verpleegkundige voor akkoord heeft gelezen.
Afgevraagd wordt of de arts klager op die datum al dan niet gezien heeft. Dit doet aan de handelwijze van verpleegkundige(n) en arts te opzichte van klager overigens niet af. Het beroep zal mitsdien ongegrond verklaard worden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. dr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 25 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven