Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2332/GA en 10/2725/GA, 28 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:28-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2332/GA en 10/2725/GA

betreft: [klager] datum: 28 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Tafelbergweg te Amsterdam, verder te noemen de directeur,

en van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Sneller, namens [...], verder te noemen klager,

het beroepschrift van de directeur is gericht tegen een uitspraak van 14 juli 2010 van de beklagcommissie bij de locatie Tafelbergweg,

het beroepschrift van klager is gericht tegen de hoogte van de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming.

De beroepscommissie heeft mede kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 december 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn klagers raadsvrouw, mr. J.J. Sneller, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet verstrekken van een aangepast matras, terwijl daarvoor wel een medische indicatie bestond.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 250,=.

2. De standpunten van klager en de directeur
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft in haar uitspraak overwogen dat klager vanaf zijn binnenkomst in de locatie Tafelbergweg recht zou hebben gehad op de verstrekking van een aangepast matras. Hoewel dat mogelijk op zich juist kan zijn, was toen nog niet door de
medische dienst beoordeeld of er sprake was van een noodzaak voor een dergelijke verstrekking. Klager heeft na binnenkomst in de locatie op enig moment gevraagd om de verstrekking van een aangepast matras. De directeur kan niet aangeven op welk moment
klager die vraag heeft gesteld. Voor de directeur staat vast dat in februari 2010 door de medische dienst is beoordeeld of de noodzaak tot verstrekking van een dergelijk matras bestond. Toen werd de noodzaak daarvoor vastgesteld. Daarna is er nog enige
tijd sprake geweest van een discussie over de aard van de te verstrekken aangepaste matras. Voor de directeur is onduidelijk welke psychische, fysieke en emotionele schade klager hierdoor zou kunnen hebben opgelopen. Overigens is met de medische dienst
eerder al gesproken over de mogelijke noodzaak van een aangepast matras. Die beoordeling heeft toen niet plaatsgevonden omdat klager zich toen (tijdelijk) heeft onttrokken aan zijn detentie. Nadat klager opnieuw was ingesloten, omstreeks 1 februari
2010, is de toetsing naar de noodzaak voor dat matras in gang gezet.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft op 7 december 2009 bij de beklagcommissie geklaagd over het feit dat hij niet de beschikking had over een soortgelijk aangepast matras als hem in de p.i. Vught was voorgeschreven. Klager is in juni 2009 aan zijn rug geopereerd en had sinds
dat moment een aangepast matras nodig. De raadsvrouw acht het daarom waarschijnlijk dat klager direct bij binnenkomst in de inrichting heeft verzocht om de verstrekking van een dergelijk matras. Klager heeft zich vervolgens op 10 januari 2010
onttrokken
aan zijn detentie. In klagers optiek had voor dat tijdstip de noodzaak voor de verstrekking kunnen zijn onderzocht. Dat dit niet is gedaan, kan de directeur worden aangerekend. Doordat hij langere tijd niet heeft beschikt over een aangepast matras
sliep
klager slecht, had hij pijnklachten en was er bij hem sprake van stress. Die stress werd nog verergerd doordat klager het idee had dat de directeur en het personeel zijn klachten niet serieus namen. Klager is van mening dat hij terecht een
tegemoetkoming heeft gekregen en dat de beklagcommissie daarbij rekening heeft gehouden met het hem toegebrachte leed. Klager heeft eveneens een beroepschrift ingediend. Teneinde de termijnoverschrijding te sauveren, is het beroep ingediend als
incidenteel beroep.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep van klager geldt dat de uitspraak van de beklagcommissie op 2 augustus 2010 is verzonden aan klager. Op 16 september 2010 is het beroepschrift van klager bij de Raad ontvangen. Op grond van het bepaalde in artikel 69, eerste
lid, van de Pbw, dient een beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak te worden ingediend. Het beroepschrift is buiten die termijn en mitsdien niet tijdig ingediend. Klager kan daarom niet
worden
ontvangen in zijn beroep.
De beroepscommissie merkt daarbij ten overvloede nog op dat de Pbw geen regeling kent die een zogeheten incidenteel beroep mogelijk maakt.

Ten aanzien van het beroep van de directeur geldt dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager noodzakelijkerwijs een aangepast matras verstrekt diende te krijgen in verband met medische klachten. Nu klager eerder in de p.i. Vught een dergelijk
matras verstrekt heeft gekregen, acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager bij, dan wel kort na, binnenkomst in de inrichting, heeft verzocht om de verstrekking van een dergelijk aangepast matras. Gelet daarop is het oordeel van de
beklagcommissie, dat klager tenminste vijf maanden heeft moeten wachten op een aangepast matras, niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat klager zich in de tussentijd een aantal dagen heeft onttrokken aan detentie, maakt dit oordeel niet anders. Die
onttrekking vond immers pas ongeveer drie maanden na klagers binnenkomst plaats.
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan daarom niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

Ten aanzien van de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming geldt dat de beroepscommissie zich niet kan verenigen met de door de beklagcommissie vastgestelde hoogte. Voorop moet worden gesteld dat een tegemoetkoming geen schadevergoeding is,
voor de verkrijging waarvan andere wegen open staan. Zo kan klager een verzoek om schadevergoeding indienen bij de directeur, dan wel kan hij zich richten tot de burgerrechter.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de hoogte van de door klager gestelde schade, gezien de aard van die schade, niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld. De beroepscommissie beperkt zich derhalve tot vaststelling van een tegemoetkoming
voor
het door klager ondervonden ongemak. De hoogte daarvan zal worden vastgesteld op € 100,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van de gegrondverklaring van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Zij verklaart het beroep van de directeur tegen de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming gegrond en stelt de hoogte van de tegemoetkoming vast op € 100,=.

Zij verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de vaststelling van de hoogte van de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. dr. H.K. Fernandes Mendes en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven