Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2302/GA, 18 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2302/GA

betreft: [klager] datum: 18 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.V. van der Bom, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 juli 2010 van de beklagcommissie bij het PPC Haaglanden te Scheveningen

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman mr. G.V. van der Bom en de directeur van het PPC Haaglanden zijn uitgenodigd voor de zitting van de beroepscommissie van 3 december 2010, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt. De raadsman van klager is zonder bericht van verhindering niet verschenen. De directeur heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen
verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet ontvangen van een loonvervangende uitkering na klagers ziekmelding op 3 mei 2010 en na 14 mei 2010 in verband met het ontbreken van vervangende arbeid en het samenvallen van de arbeid met onderwijs.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. In de uitspraak van de beklagcommissie ontbreken de overwegingen hoe men tot een ongegrond verklaring is gekomen. Op 3 mei 2010 heeft
klager zich ziek gemeld bij een bewaarder. Klager heeft aangegeven zich vanwege mentale problemen niet in staat te achten om te werken. Met deze ziekmelding is vervolgens niets gedaan. Pas op 14 mei 2010 heeft klager voor het eerst iemand kunnen
spreken, namelijk de psycholoog.
Met de psycholoog is de afspraak gemaakt dat hij op therapiebasis zou proberen te gaan werken voor één uur per dag. Klager heeft dit op 27 en 31 mei en 1 juni 2010 gedaan. Met ingang van 1 juni 2010 bleek echter dat het volgen van onderwijs samenvalt
met de arbeid. Klager studeert Russisch. Klager heeft gekozen voor het onderwijs, doch meent dat dit niet met zich mee kan brengen dat hij geen recht meer zou kunnen hebben op een loonvervangende uitkering. Klager meent dat hem ten onrechte over de
periode van 3 tot en met 13 mei 2010 geen loonvervangende uitkering is uitbetaald. Klager heeft gehandeld overeenkomstig de huisregels door voor aanvang van het dagprogramma zich ziek te melden. Het is dan aan de directeur om te zorgen dat iemand van
de
medische dienst klager bezoekt om te constateren of klager daadwerkelijk niet in staat is om te werken. Klager hoeft geen verzoekbriefje daarvoor in te dienen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Klager is met regelmaat onderwerp van bespreking in diverse multidisciplinaire overleggen. Klager komt naar voren als iemand die
structureel afhoudend is in contacten met de diverse disciplines en behandelaars. Het multidisciplinair overleg is unaniem van mening dat klager niet arbeidsongeschikt is. Klager uit sinds begin mei 2010 bezwaar tegen deelname aan de arbeid zonder
redenen aan te geven op grond waarvan hij psychisch arbeidsongeschikt zou zijn. Klager verwijst naar het beleid in andere inrichtingen. Klager meent dat vanwege zijn status als patiënt hij het recht heeft niet te hoeven werken, maar wel inkomsten zou
moeten ontvangen.
Vanwege de (regelmatige) afwezigheid tijdens arbeidsmomenten is in de benadering van klager rekening gehouden met zijn psychisch welbevinden, als mogelijk psychologisch component. Andere psychologische belemmeringen zijn binnen de discipline
geëvalueerd, waarbij het accent heeft gelegen op mogelijke beperking vanuit het autistisch spectrum. Hieruit is niet geconcludeerd dat klager arbeidsongeschikt is.
Met zijn mentor is een traject afgesproken waarbij geleidelijk aan wordt toegewerkt naar deelname aan de arbeid. Er zijn diverse manieren ondernomen om betrokkene te motiveren en te stimuleren. Klager participeert onvoldoende in de andere
afdelingsactiviteiten. Hij gaat niet in op de pogingen om hierover in gesprek te komen en op uitnodigingen tot trainingen met de psycholoog. Een voorstel om met de psychiater in contact te treden weigert klager, ondanks herhaald aandringen. Klager
trekt
vooral zijn eigen plan zonder concrete regels te breken of tegen gerichte instructies in te gaan. Echter, zodra er ruimte is stopt hij met het veronderstelde gedrag. In dezelfde periode probeert klager meer ruimte te krijgen om te studeren en vraagt of
er een baantje is in de bibliotheek. Hij blijkt uitermate goed in staat om deel te nemen aan activiteiten zoals sport, studie en onderhoudt enige contacten met overige gedetineerden.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 5, aanhef en onder d, van de Regeling arbeidsloon gedetineerden ontvangt een gedetineerde een loonvervangende financiële tegemoetkoming bij onvermijdbaar verzuim. Op grond van artikel 6, eerste lid, onder a, van deze Regeling wordt
onder onvermijdbaar verzuim verstaan verzuim als gevolg van ziekte die ertoe leidt dat de gedetineerde naar het oordeel van de inrichtingsarts, of de verpleegkundige die handelt in opdracht van de inrichtingsarts, niet in staat is arbeid te
verrichten.
Uitgangspunt bij een ziekmelding dient te zijn dat na de ziekmelding de gedetineerde door de medische dienst wordt bezocht teneinde na te gaan of de gedetineerde arbeidsongeschikt is. In die zin past het niet dat klager na een ziekmelding nog een
verzoek dient te richten aan de medische dienst om langs te komen.
Echter, gelet op de nadere toelichting van de directeur van 1 december 2010 en het hieruit voortkomende beeld van klager, acht de beroepscommissie het begrijpelijk dat na een ziekmelding nog enige actie van klager wordt verlangd. In dit licht is de
ziekmelding van 3 mei 2010 niet aan te merken als onvermijdbaar verzuim. Ook ten aanzien van het na 14 mei 2010 samenvallen van de arbeid en klagers studie Russisch is de beroepscommissie van oordeel dat dit geen situatie betreft waarvoor klager enige
loonvervangende financiële tegemoetkoming toekomt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 18 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven