Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2686/JA, 18 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2686/JA

betreft: [klager] datum: 18 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.B. Braanker, namens

[...], geboren op [1991], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 31 augustus 2010 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hartelborgt te Spijkenisse, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 oktober 2010, gehouden in de locatie Eikenstein te Zeist, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.B. Braanker. De directeur van de inrichting is niet ter zitting verschenen, omdat de verzonden
uitnodiging niet is ontvangen.
De beroepscommissie heeft besloten de behandeling van het beroep aan te houden tot de zitting van 16 december 2010. Van het horen ter zitting en het besluit tot aanhouding is een verslag opgemaakt, dat aan partijen is gezonden.

De directeur heeft bij brief van 13 december 2010 bericht geen gebruik te maken van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 16 december 2010, gehouden in de locatie Eikenstein te Zeist. Ook nadat de secretaris van de
beroepscommissie telefonisch het belang van de aanwezigheid van (een vertegenwoordiger van) de directeur had aangegeven, bleef de directeur bij zijn standpunt dat de stukken duidelijk zijn.
Klager heeft evenmin gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om ter zitting te worden gehoord, daar zijn raadsvrouw mr. M.B. Braanker was verhinderd ter zitting aanwezig te zijn. Verzoeken van klagers raadsvrouw van 6 en 9 december 2010 om verdere
aanhouding van de behandeling van de zaak zijn door de beroepscommissie afgewezen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, zoals door de beklagcommissie omschreven, betreft het gebruik van geweld jegens klager op 6 april 2010 en het onvoldoende reageren op klagers medische hulpvraag.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beklag bestaat uit drie onderdelen: het handgemeen met de groepsleider en de wijze van optreden door het IBT op 6 april 2010 en het uitblijven van een adequate reactie op de medische hulpvraag van klager na het eerste incident. De beklagcommissie
heeft alleen beslist op het laatste deel van het beklag en daaraan kleeft een motiveringsgebrek. Klager was op verschillende momenten wel aanspreekbaar. De beklagcommissie is niet ingegaan op de stelling dat de inrichting niet zorgvuldig heeft
gehandeld
ten aanzien van klagers letsel. Niemand heeft naar zijn letsel gekeken. De medische dienst en de inrichtingsarts zijn niet over de aard van de klachten geïnformeerd. Klager had naar een EHBO-post gebracht kunnen worden. De inrichting heeft daarom niet
onverwijld en adequaat gereageerd op klagers medische hulpvraag.
Als de beklagcommissie impliciet ook op de andere onderdelen van het beklag heeft beslist, kleeft ook daaraan een motiveringsgebrek. Volgens de medische dienst was klagers arm flink gekneusd. Er was geen drukverband of mitella nodig. Klager had geen
wondjes op zijn arm, alleen een blauwe plek. Klager heeft ongeveer drie weken last gehad van zijn arm, hij kon met die arm geen kracht zetten. Gezien het bij klager geconstateerde letsel kan dat alleen zijn ontstaan door het dicht blijven duwen van de
deur door de groepsleider terwijl klagers arm nog tussen de deur zat. Klager heeft geen gelegenheid gekregen om zijn arm tussen de deur uit te halen. Het gebeuren is voor klager heel ontwrichtend geweest. Het gaat hier om proportionaliteit en
subsidiariteit. De groepsleider had de wijste moeten zijn en had deze kwestie op een andere manier moeten oplossen. Klager heeft steeds om hulp gevraagd. Het slaan op deuren was een hulpkreet. De inrichting heeft niet onverwijld en adequaat gehandeld.
Er is sprake van ernstige nalatigheid van de kant van de inrichting.
Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard en het honorarium van de raadsvrouw dient vergoed te worden.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht, omdat hij niets heeft toe te voegen aan de stukken die bij het verweer bij de beklagprocedure geleverd zijn en die duidelijk zijn.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager zich in zijn klaagschrift heeft beklaagd over het gebruik van geweld jegens hem op 6 april 2010 door de groepsleider bij insluiting op zijn kamer, het gebruik van geweld door het IBT op 6 april 2010 in de afzonderingskamer en het
niet onverwijld en adequaat reageren op zijn medische hulpvraag.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van de beroepscommissie van 26 oktober 2010 is voldoende aannemelijk geworden dat de groepsleider klager vanwege zijn gedrag op 6 april 2010 op zijn kamer heeft willen insluiten. De groepsleider
heeft geprobeerd klager vrijwillig naar zijn kamer te laten gaan en heeft op klagers verklaring niet aangeraakt te willen worden geantwoord dat hij dat ook niet wil, maar dat klager dan wel zelf zijn kamer dient in te gaan. Klager is achteruit zijn
kamer ingelopen, maar heeft bij het sluiten van de deur zijn voet tussen de deur gezet, waarna vervolgens ‘duw- en trekwerk’ is ontstaan. Klager is daarbij met zijn arm tussen de deur geraakt en de groepsleider heeft alarm heeft geslagen. Niet valt
vast
te stellen of in het ontstane ‘duw- en trekwerk’, waaraan zowel klager als de groepsleider deelnamen, bewust door de groepsleider letsel aan klagers arm is toegebracht.
Onder deze omstandigheden dient het beklag over de toepassing van geweld door de groepsleider in beroep ongegrond te worden verklaard.

Verder is voldoende aannemelijk geworden dat klager tijdens het incident met de groepsleider met een pen de hand van de groepsleider heeft bezeerd, dat klager door het IBT naar de afzonderingskamer is overgebracht en dat daarbij rekening is gehouden
met
klagers pijnlijke arm.
Klager mocht een van zijn scheurdeken gemaakte mitella omhouden, als hij zich rustig zou blijven gedragen. Klager is verteld dat de medische dienst niet aanwezig was. Daar hij geen reactie kreeg op zijn volgende hulpvraag via de intercom, is klager
boos
geworden en heeft hij tegen de deur getrapt. Het IBT is daarop de afzonderingskamer binnengekomen met een schoppende beweging, in reactie waarop klager heeft geslagen en hij naar de grond is gewerkt. Niet is gesteld of gebleken dat daarbij sprake is
geweest van disproportioneel geweld c.q. dat klager daarbij letsel heeft opgelopen. Het afnemen van klagers mitella is niet onredelijk in het licht van klagers geagiteerde gedragingen, zoals het trappen tegen de deur en het bijten in zijn matras, en de
omstandigheid dat hij niet goed was in te schatten in zijn gedrag, op grond waarvan de psychiater toestemming voor camerabewaking heeft gegeven.
In het licht van het vorenstaande dient ook dit beklagonderdeel in beroep ongegrond te worden verklaard.

Tenslotte is voldoende aannemelijk geworden dat klager op 6 april 2010 bij het incident met de groepsleider zijn arm heeft bezeerd en dat dit bekend is bij het personeel dat daarmee rekening heeft gehouden bij de overbrenging naar de afzonderingskamer
en hem daar heeft toegestaan de zelf gemaakte mitella om te houden zolang hij zich rustig zou houden. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat klager in verband met pijnklachten verscheidene keren om hulp van de medische dienst heeft gevraagd, dat de
medische dienst in verband met een cursus niet aanwezig was en dat de inrichtingsarts is gevraagd om naar de inrichting te komen om naar klagers arm te kijken en deze dat heeft geweigerd, omdat hij een dergelijk verzoek nog nooit eerder had gehad en
een
bezoek aan klager niet nodig vond.
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de inrichting daarmee onvoldoende voldaan aan de medische zorgplicht die te allen tijde betracht dient te worden. De inrichting had meer inspanningen moeten verrichten om te voldoen aan klagers verzoek om
medische verzorging op 6 april 2010. De inrichting had de inrichtingsarts indringender moeten verzoeken klager te bezoeken dan wel een verpleegkundige daartoe moeten oproepen, onder vermelding van klagers pijnklachten, het opgelopen letsel van klager
en
de wijze waarop het letsel is opgelopen. Niet aannemelijk is geworden dat de inrichting dat heeft gedaan. De beroepscommissie kan niet tot een ander oordeel komen, nu de inrichting niet ter zitting aanwezig is om vragen van de beroepscommissie daarover
te beantwoorden.
Dit beklagonderdeel dient daarom in beroep gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu klagers arm volgens de gegevens van de medische dienst gekneusd was en niet is gesteld of gebleken dat klagers letsel is verergerd door de omstandigheid dat hij
niet op 6 april 2010, maar op 7 april 2010 door de medische dienst is gezien.

De Bjj voorziet overigens niet in een vergoeding van het honorarium van raadslieden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover dat ziet op het niet verkrijgen van medische verzorging op 6 april 2010 gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag op dat onderdeel alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J. Calkoen-Nauta, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 18 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven