Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2561/GA, 4 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:04-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2561/GA

betreft: [klager] datum: 4 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.H.T. de Haas, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 augustus 2010 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het tijdens het bezoekuur niet op zijn schoot mogen nemen van zijn kinderen.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager kan zich niet verenigen met de niet-ontvankelijkverklaring. Hij is van mening dat de bestreden beslissing van de directeur is genomen in strijd met hogere wet- en regelgeving en met de redelijkheid en billijkheid, waardoor hij rechtstreeks in
zijn belang wordt geraakt. Met name is er sprake van strijdigheid met regels uit Europees, internationaal en nationaal recht. Daarnaast is het totale beklag in de bestreden beslissing slechts ten dele formeel en materieel beoordeeld. De beklagcommissie
negeert met haar uitspraak een handreiking als gegeven in een eerdere uitspraak van haarzelf. Ook acht de beklagcommissie de ouder-kind dag zonder enig specifiek beleid kennelijk een voldoende alternatief. Daarbij gaat de beklagcommissie ook voorbij
aan
de uitspraken van de beroepscommissie met de kenmerken 09/2997/GA en 09/2998/GA, waarbij soortgelijke klachten ontvankelijk zijn verklaard en waarbij het beveiligingsniveau van de EBI bij de beoordeling is betrokken. Ook de voorzitter van de
beroepscommissie heeft bij de behandeling van het schorsingsverzoek met kenmerk 10/1689/SGA de ontvankelijkheid niet gezien als een beletsel om het verzoek te beoordelen. Namens klager wordt opgemerkt dat de beklagcommissie ten aanzien van twee andere
klagers, met soortgelijke klachten, wel tot een ontvankelijkheid heeft besloten en de klachten ongegrond heeft verklaard. Klager persisteert bij hetgeen hij in beklag ter zitting, zoals in de uitspraak van de beklagcommissie opgenomen onder 2.1. door
en
namens hem naar voren is gebracht. Klager wenst nog op te merken dat de directeur tot nog toe geen bewijs voor dan wel inzicht heeft geboden in de stelling dat door de invoer van de bezoekslang, waardoor het fysieke contact tussen ouder en kind ernstig
wordt beperkt, drugsinvoer in de inrichting daadwerkelijk is verminderd.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
In het kader van het landelijk geldende antidrugsbeleid heeft de Staatssecretaris op 24 oktober 2008 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (onder meer) laten weten dat de bezoekruimtes van alle (gesloten) penitentiaire inrichtingen in Nederland
zullen
worden aangepast in die zin, dat de opstelling zal worden gewijzigd in een zogenaamde bezoekslang. Daarbij is nog slechts fysiek contact tussen de bezoeker en de gedetineerde mogelijk boven de tafel. De genoemde aanpassing zal – aldus de
Staatssecretaris – overal zijn ingevoerd op 1 oktober 2010. Hieruit kan worden afgeleid dat hier sprake is van een voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldende algemene regel en dus niet een beslissing als bedoeld in artikel 60,
eerste
lid, van de Pbw. Tegen een dergelijke algemene regel staat in beginsel geen beklag open. Dat is slechts anders indien die algemene regel in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift of een eenieder verbindende bepaling van een in
Nederland geldend verdrag.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat niet het geval. Voor zover door en namens klager wordt verwezen naar de terzake van toepassing zijnde artikelen van de European Prison Rules (EPR), wordt voorbijgegaan aan de omstandigheid dat de EPR voor
Nederland slechts als aanbevelingen gelden en mitsdien verbindendheid missen. Voor het overige geldt dat beperkingen ten aanzien van het bezoek op grond van Nederlandse wetgeving of internationaal geldende regelgeving onder voorwaarden toelaatbaar
worden geacht. Aan die voorwaarden is, gelet op het belang van het voorkomen van invoer van contrabande tijdens het bezoek, naar het oordeel van de beroepscommissie voldaan. Gelet daarop en gelet op de omstandigheid dat fysiek contact met zijn kinderen
niet geheel onmogelijk is, moet worden geoordeeld dat klager niet kan worden ontvangen in zijn beklag. De beroepscommissie zal daarom het beroep ongegrond verklaren met bevestiging van de uitspraak van beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven