Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1842/TA, 20 december 2010, beroep
Uitspraakdatum:20-12-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1842/TA

betreft: [klager] datum: 20 december 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC De Rooyse Wissel, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een op 30 juni 2010 verzonden uitspraak van 23 april 2010 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 oktober 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], jurist.
Klagers raadsman mr. N.A. Heidanus heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft het beroep schriftelijk toegelicht.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een beperkende maatregel van 9 juni 2009.

De beklagcommissie heeft, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, het beklag gegrond verklaard en bepaald dat wat betreft de tegemoetkoming kan worden volstaan met het ongedaan maken van de MITS-registratie en het doorhalen van de
vermelding in de wettelijke aantekeningen.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt, mede aan de hand van de overgelegde pleitnotitie, als volgt toegelicht.
Het beklag had niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Het beklag ziet op de gebrekkige informatie over de urinecontrole op de dag van aankomst in de inrichting en op de melding in MITS en de wettelijke aantekeningen van het opgelegde
afdelingsarrest
vanwege de mislukte urinecontrole. Dit zijn geen beklagwaardige beslissingen. Ten onrechte heeft de beklagcommissie de klacht zelfstandig uitgebreid naar het gevolg van de niet gelukte urinecontrole, zijnde een drugsmaatregel, in jargon afdelingsarrest
genoemd.
Indien de beroepscommissie oordeelt dat het beklag toch op afdelingsarrest ziet, dient klager daarin ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. De drugsmaatregel van klager hield geen beklagwaardige beslissing in. Afdelingsarrest beperkt de onbegeleide
bewegingsvrijheid tot de afdeling. Ten onrechte is aan klager op de afdeling Thebe te Grave de schriftelijke mededeling afdelingsarrest uitgereikt als gevolg van het overnemen van het urineprotocol zoals dat in de locatie in Venray gold. In die locatie
hebben patiënten onbegeleide bewegingsvrijheid buiten de afdeling. In de locatie in Grave is onbegeleide bewegingsvrijheid echter niet aan de orde. De drugsmaatregel hield op Thebe in dat geen gebruik kan worden gemaakt van extra sportblokken en
insluiting om 20.00 uur in plaats van 21.15 uur. Klager heeft de maatregel op de dag van binnenkomst opgelegd gekregen en kon daarom binnen twee weken na opname geen blokken buiten de afdeling Thebe volgen. Ten onrechte legt de beklagcommissie de
beperking van klagers bewegingsvrijheid juridisch te ruim uit als afdelingsarrest. Klager is immers verantwoordelijk voor het mislukken van de tweede plaspoging, zodat de gevolgen voor zijn rekening komen. Verder ontbreekt de logica in de redenering
van
de beklagcommissie dat klager niet verweten kan worden dat hij niet in staat was mee te werken aan de urinecontrole, maar dat de drugsmaatregel wel voor rekening van klager komt door zijn keuze om al binnen tien minuten na het mislukken van de eerste
poging een tweede en laatste poging tot urineren te doen.
Pas nadat een collega er achter was gekomen dat in de locatie te Grave in plaats van een drugsmaatregel afdelingsarrest werd opgelegd is ingegrepen om in het vervolg onduidelijkheden bij personeel en patiënten te voorkomen.
Waar klager ter zitting klaagt over het verblijf achter de deur, ziet ook dat niet op afdelingsarrest.
De urinecontrole wordt zowel in de locatie Venray als in de locatie te Grave op dezelfde manier uitgevoerd. Niet bekend is of na het indienen van de klacht direct bij het BAD navraag over de gang van zaken is gedaan.
Het is onbegrijpelijk dat de MITS-melding en de wettelijke aantekeningen gewijzigd moeten worden. Daarin wordt immers de gang van zaken voldoende vermeld en daaruit volgt hoe een en ander heeft plaatsgevonden.

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Het beklag ziet op het niet juist informeren over de urinecontrole bij binnenkomst, maar ook op de gevolgen daarvan. Klager wil erkend worden in wat dit alles voor hem betekent. Het is nogal wat om in een tbs-kliniek te komen en dan ook nog op die
manier. Hij werd gevisiteerd, terwijl dat in het geval van tbs niet hoeft. Men had hem moeten zeggen even te wachten met plassen, omdat hij zo een urinecontrole zou krijgen. Als hij in Venray was geplaatst, zou hij direct een urinecontrole hebben
gekregen. Doordat het BAD in Grave zich niet aan het protocol heeft gehouden, heeft klager bij de urinecontrole geen urine kunnen afgeven. Hij is daarvan de dupe. Klager heeft extra uren achter de deur moeten zitten. De inrichting erkent niet wat dit
voor hem betekent. Klager hoopt dat hij en de inrichting dit nu fatsoenlijk kunnen afsluiten in plaats van een juridisch gevecht aan te moeten gaan.

In aanvulling daarop heeft klagers raadsman nog het volgende naar voren gebracht.
Het beroep van de inrichting moet ongegrond worden verklaard. Klager kan in zijn klachten worden ontvangen. Door de gebrekkige informatievoorziening aan klager heeft het hoofd van de inrichting zijn zorgplicht dienaangaande geschonden.
De klachten zijn op juiste gronden gegrond verklaard. Door de inrichting is, al dan niet terecht, de maatregel van afdelingsarrest opgelegd en aan klager een schriftelijke mededeling van die beslissing uitgereikt. De opgelegde beperkingen zijn bij
klager als afdelingsarrest overgekomen. Hij heeft er last van ondervonden, ongeacht onder welke noemer de beperkingen zijn opgelegd. Van het niet mee willen werken aan de urinecontrole is geen sprake. Logischerwijs kon klager bij de eerste poging niet
urineren, omdat hij dat net bij het BAD had gedaan. Hij heeft direct medewerking verleend aan een tweede poging. Klager was in een afzonderingskamer geplaatst en wilde daar zo snel mogelijk weg. Hij was moe van de lange reis en wilde zo snel mogelijk
naar zijn kamer op zijn afdeling. Het personeel heeft hem niet aangegeven dat het beter was even te wachten omdat het niet slagen van de tweede poging vergaande gevolgen zou hebben. Feitelijk is het aan klager te wijten dat de tweede poging is mislukt,
maar gezien de context kan hem dat niet worden toegerekend.
Uit de huidige melding in MITS en de wettelijke aantekeningen is de context van het gebeurde niet opgenomen. Er volgt niet uit dat het niet aan klager zelf te wijten was dat hij al bij het BAD had geürineerd omdat hem niet was verteld dat hij op korte
termijn een urinecontrole zou krijgen. Nu er geen getrouwe weergave van de werkelijkheid in de melding is opgenomen, is de door de beklagcommissie toegekende compensatie niet onbegrijpelijk. Klager verzoekt de beroepscommissie hem daarnaast een
tegemoetkoming voor het niet kunnen deelnemen aan sportblokken en de eerdere insluitingen als gevolg van het mislukken van de urinecontrole toe te kennen.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager in zijn klaagschrift van 10 juni 2009 heeft aangegeven dat hij beklag instelt tegen de beslissing van 9 juni 2009 en dat hij in zijn toelichting daarop onder meer heeft aangegeven dat, als het BAD hem van de urinecontrole op de
hoogte had gesteld, hij zijn plas nog wel even had kunnen ophouden. Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie op zich al voldoende duidelijk dat de klacht ziet op de op 9 juni 2009 opgelegde maatregel, die volgens klager is te wijten aan de
gebrekkige informatie van het BAD over de aanstaande urinecontrole. Klager geeft immers impliciet aan dat, als hij tijdig over de urinecontrole zou zijn ingelicht, hij bij de urinecontrole urine had kunnen produceren en hem geen beperkende maatregel
wegens het niet produceren van urine zou zijn opgelegd. Vanwege de samenhang tussen de opgelegde maatregel en de gebrekkige informatie van het BAD heeft de beklagcommissie klager op goede gronden en met juistheid in zijn klachten daarover ontvangen.

Verder staat vast dat aan klager op 9 juni 2009 een beperkende maatregel is opgelegd omdat hij geen urine heeft afgestaan tijdens de urinecontrole. De inrichting heeft in beklag en beroep aangevoerd dat daarbij ten onrechte van afdelingsarrest is
gesproken in plaats van een drugsmaatregel, die in klagers geval niet meer inhield dan eerdere insluiting in de avonduren dan gebruikelijk. Hoewel een dergelijke beperking strikt genomen niet als afdelingsarrest kan worden aangemerkt en niet
beklagwaardig is zolang - zoals in klagers geval- sprake is van minimaal vier uur verblijf onder medeverpleegden per dag, kon klager in dít geval wel in zijn klacht worden ontvangen. Aan klager is immers een schriftelijke mededeling van het opleggen
van
afdelingsarrest uitgereikt waarin hij wordt gewezen op de mogelijkheid van het indienen van beklag. Onder deze omstandigheden kan de door de inrichting gemaakte fout of vergissing niet aan klager worden tegengeworpen.

Daarom kan in dít geval wel een inhoudelijk oordeel over de op 9 juni 2009 opgelegde beperking worden gegeven. De beroepscommissie is van oordeel dat deze beperking in redelijkheid kon worden opgelegd. Klager heeft geen urine kunnen produceren, omdat
hij bij binnenkomst in de inrichting al had geürineerd en het BAD hem ten onrechte niet had ingelicht over de aanstaande urinecontrole. Klager heeft bij binnenkomst op de afdeling mondeling uitleg gekregen over het urineprotocol, met inbegrip van de
gevolgen als ook bij een tweede poging geen urine geproduceerd wordt. Klager is in de gelegenheid gesteld binnen vier uur alsnog urine te produceren, maar heeft er zelf voor gekozen die tijd daar niet voor te nemen. Volgens het verweerschrift van de
inrichting bij de beklagcommissie van 21 augustus 2009 heeft klager al na tien minuten verblijf in de afzonderingskamer gebruik gemaakt van de geboden herkansing om urine te produceren, terwijl hij daar vier uur de tijd voor had en de inrichting hem
erop had gewezen dat dit zijn laatste poging zou zijn en hij daarom beter even kon wachten. De beklagcommissie heeft overwogen dat dit niet is bestreden. Aan de eerst in beroep door en namens klager afgelegde verklaring dat klager daar niet op is
gewezen, kan daarom geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.

Gelet op al het vorenstaande zal het beroep van het hoofd van de inrichting, voor zover dat is gericht tegen het ontvankelijk verklaren van klager in zijn klacht over de op 9 juni 2009 opgelegde beperking als gevolg van gebrekkige informatievoorziening
door het BAD, ongegrond worden verklaard en zal het beroep van het hoofd van de inrichting, voor zover dat is gericht tegen de gegrondverklaring van de klacht inzake de opgelegde beperkende maatregel van 9 juni 2009 gegrond worden verklaard.
Daarmee is er geen grond meer voor toekenning van enige tegemoetkoming aan klager, ook niet in de vorm van het ongedaan maken van de MITS-registratie en doorhaling van de vermelding van de beperkende maatregel in de wettelijke aantekeningen. Overigens
merkt de beroepscommissie nog op dat het niet produceren van urine in klagers geval niet als incident is geregistreerd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond, voor zover dat ziet op het ontvankelijk verklaren van klager in zijn klacht over de opgelegde beperkende maatregel als gevolg van gebrekkige informatievoorziening van het BAD en bevestigt de uitspraak
van de beklagcommissie in zoverre met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, voor zover dat ziet op de gegrondverklaring van genoemde klacht, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag tegen de opgelegde maatregel als gevolg van de gebrekkige
informatievoorziening alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 december 2010

secretaris voorzitter

Naar boven