Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2105/GA en 10/2128/GA, 14 december 2010, beroep
Uitspraakdatum:14-12-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 10/2105/GA en 10/2128/GA

betreft: [klager] datum: 14 december 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,

en van [...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 mei 2010 van de beklagcommissie bij de p.i. Almere,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 10 november 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat een medegedetineerde klagers boete niet mocht betalen (1), het feit dat klager bij binnenkomst gevisiteerd werd (2), het feit dat klagers cel vies was (3) en het feit dat klager bij ontslag zijn geld niet ontving, alsook
geen reisgeld (4).

Gezien de inhoud van de aangehechte uitspraak, heeft de beklagcommissie beklagonderdeel 4 gegrond verklaard met betrekking tot klagers geld. Er is geen oordeel gegeven over de beklagonderdelen 1, 2 en 3 en over het beklag omtrent reisgeld.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
De financiële administratie heeft getracht klagers geld op zijn rekening te storten. Echter, klagers rekeningnummer is onbekend. Zijn geld is daarom op een tussenrekening gestort. De juiste procedure is gevolgd en aan klager is aangegeven hoe hij het
snelst aan zijn geld kan komen.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Klagers beklag is onvolledig behandeld. Het beroep is ingesteld tegen de uitspraak, tegen het handelen van de beklagcommissie en van de directeur. Er is gehandeld in strijd met bevoegdheden en rechtsregels. Inhoudelijk verwijst klager naar zijn brief
aan de beklagcommissie en zijn overige brieven.

3. De beoordeling
Gezien het klaagschrift concludeert de beroepscommissie dat de beklagcommissie ten onrechte niet is ingegaan op de overige klachtonderdelen van klager. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie de klachten in eerste en enige aanleg afdoen.
Uit het dossier volgt dat klager van 3 april 2009 tot en met 9 april 2009 gedetineerd zat in de p.i. Almere. Zijn klaagschrift dateert van 30 maart 2010 en is op 2 april 2010 op het secretariaat van de beklagcommissie ontvangen. Ingevolge artikel 61,
vijfde lid, van de Pbw dient het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing(en) waarover hij zich wenst te beklagen worden ingediend. Gelet hierop heeft klager niet tijdig beklag
ingediend. Ten onrechte heeft de beklagcommissie klager ontvangen in zijn beklag. De directeur heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat klachtonderdeel 4 ten onrechte gegrond is verklaard. Gelet op het vooroverwogene is dit standpunt juist.
Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat de directeur erkent dat klager nog recht heeft op een bedrag ad € 8,10.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. P.A.M. Mevis, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 14 december 2010

secretaris voorzitter

Naar boven