Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2297/GA, 27 december 2010, beroep
Uitspraakdatum:27-12-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2297/GA

betreft: [klager] datum: 27 december 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 juli 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van genoemde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de omstandigheid dat klager met medegedetineerden naar de recreatieruimte kon lopen, terwijl hem op dat moment een ordemaatregel was opgelegd;
b. de omstandigheid dat klager geen schaamschot op zijn cel heeft.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager was de betreffende ordemaatregel opgelegd omdat het op de afdeling niet langer veilig voor hem zou zijn. Klager vindt het nogal overdreven om te zeggen dat zijn veiligheid in gevaar is terwijl hij zonder incidenten kon luchten en naar de
recreatieruimte kon lopen.
Klager krijgt driemaal per dag zijn medicatie en hij heeft al meerdere malen meegemaakt dat het personeel daarvoor gewoon de celdeur opent en dat ze niet eerst door het luikje kijken. Als ze door het luikje kijken kunnen ze je niet ziet zitten op het
toilet, maar wel als ze de deur openen.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter.

3. De beoordeling
Hetgeen met betrekking tot onderdeel a in beroep is aangevoerd kan – voor zover dat is vast komen te staan – naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve in zoverre
ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag oordeelt de beroepscommissie als volgt.
Artikel 9 van de Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen van 24 december 1998, met kenmerk 736621/98/98/DJI (Stcrt. 250), zoals laatstelijk gewijzigd op 6 september 2004 (kenmerk 5307895/04/DJI; Stcrt. 2004, 175) (hierna: de Regeling)
luidt als volgt:
“-1. De verblijfsruimte is voorzien van een toilet en een wasgelegenheid, die zodanig kunnen worden afgeschermd dat de privacy van de gedetineerde voldoende is gewaarborgd. -2. Bij het toilet bevindt zich een ventilatierooster.”

Artikel 13 van de Regeling luidt:
“Verblijfsruimten bestemd voor één of twee gedetineerden, genoemd in paragraaf 2, in inrichtingen waarvan de bouw is aangevangen voor 1996, moeten in elk geval voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 10, en moeten in elk
geval voor 1 januari 2006 voldoen aan de eisen vermeld in artikel 9.”

Artikel 9 van de Regeling zegt dat toilet en wasgelegenheid zodanig kunnen worden afgeschermd dat daardoor de privacy van de gedetineerde voldoende wordt gewaarborgd. Met de opmerking van de directeur dat de privacy voldoende wordt gewaarborgd omdat
indien men door het luikje van de celdeur kijkt, het onmogelijk is om de van het toilet gebruik makende gedetineerde te zien, waarmee de directeur bedoelt aan te geven - zo verstaat de beroepscommissie - dat de wastafel als afschermingmiddel ten
opzichte van het toilet wordt gezien, miskent de directeur tekst en strekking van artikel 9 van de Regeling.
De beslissing van de directeur om geen schaamschotten dan wel andere voorzieningen ter waarborging van de privacy aan te brengen is daarom in strijd met de artikelen 9 en 13 van de Regeling. Het beklag dient derhalve in zoverre gegrond te worden
verklaard.
De beroepscommissie is van oordeel dat de enkele gegrondverklaring van dit onderdeel van het beklag voldoende tegemoetkoming is voor klager. Zij zal daarom geen financiële tegemoetkoming toekennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover betrekking hebbende op onderdeel a en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre. Zij verklaart het beroep gegrond voor zover dit betrekking heeft op onderdeel b, vernietigt in
zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 27 december 2010

secretaris voorzitter

Naar boven