nummer: 10/2843/GM
betreft: [klager] datum: 21 december 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 16 september 2010 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 november 2010, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 24 juni 2010, betreft het te lang moeten wachten alvorens hij is gezien door de tandarts en het in de tussentijd enkel verstrekken van pijnstillers.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Klager kreeg in het weekeinde voor de 17e juni 2010 klachten aan zijn kies. Hij is toen naar de medische dienst gegaan en daar werd hem gezegd dat hij pas op 17 juni 2010 bij de tandarts terecht kon. Op 17 juni 2010 bleek de inrichtingstandarts ziek te
zijn. Hij is vervolgens op 18 juni 2010 bij een vervangende tandarts geweest. Tot dat moment kreeg hij pijnmedicatie verstrekt door de medische dienst. Op 18 juni 2010 heeft de tandarts een kies van klager getrokken. Achteraf is gebleken dat het niet
de
kies was die klagers pijnproblemen veroorzaakte. Klager hield daarom pijn. In het totaal heeft hij meer dan negen dagen pijn geleden omdat hij niet eerder bij de tandarts terecht kon. Klager had toen een opgezette wang door de pijn. Hij kreeg van de
medische dienst drie verschillende soorten van pijnstillers en antibiotica verstrekt. Ook gebruikte hij, als de pijn te erg werd, zetpillen (paracetamol). Uiteindelijk zijn de klachten na het trekken van een tweede kies verdwenen
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur,
niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Op 14 juni 2010 heeft klager voor de eerste keer contact gehad met de medische dienst met betrekking tot de hier aan de orde zijnde klachten. Klager heeft zich toen gemeld met het verzoek om door de tandarts te worden gezien. Tot die tijd wilde hij
graag een pijnstiller verstrekt krijgen. Hem is toen Ibuprofen voorgeschreven en hij is voor 17 juni 2010 op de tandartslijst geplaatst. Op 16 juni 2010 is hem door de inrichtingsarts Diclofenac voorgeschreven in verband met de pijnklachten. Op 17 juni
2010 is het tandartsspreekuur door omstandigheden niet kunnen doorgegaan. Op advies van de vervangende tandarts is hem vervolgens Brufen, Paracetamol en Amoxicilline voorgeschreven. Op 18 juni 2010 is hij voor zijn klachten gezien door de (vervangende)
tandarts.
3. De beoordeling
De beroepscommissie verstaat het beroep van klager in die zin, dat het niet is gericht tegen het medisch handelen van de inrichtingstandarts maar tegen de lange wachttijd alvorens hij toegang kreeg tot de tandheelkundige zorg en het in de tussentijd
aan
hem voorschrijven en verstrekken van pijnstillende medicatie die – volgens klager – onvoldoende werkzaam was.
Vastgesteld kan worden dat het eerste contact tussen klager en de medische dienst van de p.i. Vught – ten aanzien van klagers gebitsprobleem – heeft plaatsgevonden op 14 juni 2010. Klager stelt dat de klachten begonnen op 12 of 13 juni 2010. Blijkens
het medisch dossier van klager vond het eerste contact met de medische dienst pas plaats op maandag 14 juni 2010. Hem is toen pijnmedicatie voorgeschreven en hij op de afsprakenlijst voor de tandarts op 17 juni 2010 geplaatst. Dat tijdsverloop (tussen
14 en 17 juni 2010) is naar de voor dit soort klachten geldende maatstaven niet excessief te noemen. Voor klager was vervolgens vervelend dat de afspraak voor 17 juni 2010 niet kon doorgaan door omstandigheden waarop de medische dienst geen invloed
had.
Nu hij evenwel de daaropvolgende dag is gezien door een (vervangend) tandarts, is ook dat geen reden om het tijdsverloop excessief te achten. In zoverre kan het handelen door de medische dienst en de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in
strijd
met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.
Ten aanzien van de aan klager door de inrichtingsarts en de tandarts voorgeschreven en verstrekte pijnstillende medicatie voorafgaand aan de tandheelkundige behandeling op 18 november 2010, geldt dat dit voor dit soort klachten de gebruikelijke
medicatie is. De omstandigheid dat hem meer dan één soort medicatie is voorgeschreven maakt dit oordeel niet anders. Ook dit onderdeel van het handelen van de inrichtingsarts en de inrichtingstandarts kan daarom niet worden aangemerkt als zijnde in
strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr.dr. H.M.E. Laméris - Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, dr. W.J. Schudel en
R. Vogelenzang, huisarts, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris,
op 21 december 2010
secretaris voorzitter