Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2100/TB, 24 november 2010, beroep
Uitspraakdatum:24-11-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2100/TB

betreft: [klager] datum: 24 november 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 12 juli 2010 van de (toenmalige) Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het verzoek van klager tot overplaatsing naar een ander FPC afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij is op 8 oktober 2001 geplaatst in FPC De Kijvelanden. In mei 2003 is klager overgeplaatst naar de Pompestichting.
In november 2006 heeft de Pompestichting een longstayaanvraag voor klager ingediend, die door de Minister niet in behandeling is genomen. Op 18 januari 2008 is het verzoek van klager en de Pompestichting tot overplaatsing ingewilligd. Ruiling van
klager
met een patiënt van Oldenkotte kon niet doorgaan vanwege een opnamestop in Oldenkotte. Vervolgens is klager op 28 oktober 2008 overgeplaatst naar de Oostvaarderskliniek. Klager heeft daartegen beroep in gediend, dat bij uitspraak van 12 februari 2009
(08/2684/TB) ongegrond is verklaard.
Bij brief van 14 augustus 2009 heeft klager verzocht om overplaatsing naar een andere inrichting. Dit verzoek is op 3 september 2009 afgewezen. Klager heeft daartegen beroep ingediend, dat bij uitspraak van 16 maart 2010 van de beroepscommissie
(09/2526/TB en 09/2660/TB) ongegrond is verklaard. Overplaatsingsverzoeken van 11 mei 2010 en 1 juni 2010 zijn bij beslissing van 12 juli 2010 afgewezen.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In de Oostvaarderskliniek heeft klager nooit een eerlijke kans gekregen. Klager is geen deugdelijk behandelperspectief geboden. Klager heeft uiteindelijk op eigen verzoek dramatherapie gekregen, maar die therapie is door de inrichting beëindigd. Na
ontvangst van klagers strafdossier op 2 juli 2009 is klager gezegd dat een longstayaanvraag zal worden ingediend. Deze aanvraag is uiteindelijk pas op 11 juni 2010 ingediend, waardoor klager een jaar lang in onzekerheid en zonder enige vorm van
behandeling in de inrichting heeft moeten verblijven.
Klager is daarnaast door de inrichting ten onrechte beschuldigd van seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter in de inrichting. Onderzoek naar de incubatietijd van klagers lichamelijke klachten en de tijdstippen waarop klager contact had met zijn
dochter, had direct kunnen uitwijzen dat van seksueel misbruik geen sprake kon zijn. Onderzoek door de zedenpolitie heeft de beschuldiging niet kunnen bevestigen. De inrichting houdt echter vast aan toezicht op het bezoek van klagers ex-echtgenote en
dochter.
Het vorenstaande heeft geleid tot een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen klager en de inrichting. Er is een impasse ontstaan die alleen kan worden doorbroken door een overplaatsing naar een andere inrichting. Oldenkotte ligt het meest voor de hand,
daar klagers sociale netwerk zich in de regio bevindt.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
In de uitspraak van de beroepscommissie van 16 maart 2010 is onder meer geconcludeerd dat niet aannemelijk is geworden dat door de inrichting geen enkel behandelaanbod is gedaan en dat er onvoldoende grond bestaat om klager over te plaatsen.
De inrichting heeft zich in redelijkheid tot de zedenpolitie en het meldpunt kindermishandeling kunnen wenden vanwege lichamelijke klachten van klager die kunnen duiden op seksueel contact met een minderjarige. Na een overleg van de inrichting en de
zedenpolitie is geconcludeerd dat er onvoldoende aangrijpingspunten voor een aangifte waren.
Naar aanleiding van de longstayaanvraag van de inrichting is op 15 juli 2010 aan externe deskundigen gevraagd rapportages uit te brengen. Aan de hand van die rapportages en een eventueel advies van de LAP zal op de longstayaanvraag worden beslist.
Eerst
indien de longstayaanvraag wordt afgewezen, komt de vraag aan de orde of klager op een behandelafdeling van een andere inrichting geplaatst moet worden.
In het licht van het vorenstaande is de afwijzing van klagers overplaatsingsverzoek gerechtvaardigd.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Op grond van de stukken, waaronder met name de longstayaanvraag van de Oostvaarderskliniek van 11 juni 2010, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat klager in de Oostvaarderskliniek behandeling is aangeboden in het kader van een nieuwe
behandelpoging na overplaatsing vanuit de Pompestichting, terwijl klager direct met resocialisatie had willen starten. De behandeling verliep moeizaam en is in een impasse is geraakt, omdat de Oostvaarderskliniek onvoldoende mogelijkheden ziet voor een
resocialisatietraject in het licht van klagers onveranderde kernproblematiek en het delictrisico.
Zoals de beroepscommissie bij uitspraak 09/2526/TB en 09/2660/TB van 16 maart 2010 heeft overwogen, levert het moeizame verloop van klagers behandeling in de Oostvaarderskliniek onvoldoende grond op voor een overplaatsing van klager naar een andere
behandelinrichting. De vraag of er nog behandelperspectief voor klager aanwezig is, dient aan de orde te komen bij de door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie te nemen beslissing tot een eventuele plaatsing in een longstayvoorziening. De
beroepscommissie kan daarop in de onderhavige procedure niet vooruitlopen.

De beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, om die reden niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 24 november 2010

secretaris voorzitter

Naar boven